lastig maakte en zekere Rotterdamsche herinneringen hem daarbij een kleur in `t aangezicht
joegen, was het zachtjes aan naar het achtervertrek verhuisd, zonder op te
houden hem ook daar somwijlen een blos in `t aangezicht te jagen.
Twee jaren verliepen, en GERRIT werd ouder en, zoo als hij meende, wijzer. Hij
zag vele andere meisjes, en het ontbrak niet aan kleine verliefdheden voor een dag,
of een week, of een maand. De schoone CLARA geraakte op den achtergrond. Te Rotterdam
kwam zij niet meer. Mijnheer en mevrouw VERNOOY werden schaars door hem
bezocht. Haar naam werd zelden genoemd. Het portretje geraakte, bij andere teekeningen,
in een portefeuille.
Heden echter, daar wij den dokter aan zijn ontbijt vinden, vinden wij de herinneringen
aan het bevallig meisje weder bij hem opgewekt. Vó´r hem ligt een brief
van den vriend uit het zweetkamertje, die hem meldt, dat hij het hart van den kolonel
vermurwd heeft, en zijne schoone dochter, in spijt van zijn knevelbaard, getrouwd.
liij kan niet nalaten er bij te berichten, dat de vooroordeelen. bij den krijgsman tegen
zijn persoon, bij nader inzien, toch zoo sterk niet geweest waren als hij zich in het
eerst wel verbeeld had.
"Hij ook reeds getrouwd!" mompelde GERRIT. "Een zoekend advocaat. Wat heeft
hij een vrouw noodig ? Maar ik, die zoekend dokter ben - ik behoorde reeds lang gehuwd
te wezen. Welk dokter krijgt een degelijke praktijk, zoo lang hij niet een degelijke
vrouw heeft ?"
Een degelijke praktijk. Hij had nog zoo goed als in het geheel geen praktijk. Maar
zoo veel te meer collega's. (Nog gisteren was er een kers-versch van de Utrechtsche
hoogeschool gearriveerd.) Hij had geen praktijk, maar zoo veel te meer tijd, dien hij
toch niet in zijne geliefde boeken mocht doorbrengen. Of moest hij niet op straat gezien
worden, als of hij iets te doen had? moest hij niet beleefd zijn en bezoeken afleggen,
als of niets hem beter smaakte? zoowel als zijn patent betalen, alsof hij zijn
patent verdienen kon?
Één geluk was er voor GERRIT, als hij aan huwen dacht. Vele jonge doctoren
verkeeren in het volgend troosteloos dilemma: zij hebben eene vrouw noodig om praktijk,
en zij hebben praktijk noodig om een vrouw te krijgen. Maar GERRIT WITSE was
bemiddeld. De heer notaris had akten genoeg gemaakt in zijn leven, om zijn zoon
het opmaken der gewenschte huwelijksakte mogelijk te maken, al was het ook dat
zijne keuze viel op een meisje, dat behalve haar deugd en haar schoonheid niets ten
huwelijk bracht. Had KLAARTJE DONZE iets meer? Was KLAARTJE DONZE reeds gehuwd?
Hij wist het niet. Maar waarom dacht hij nu weder aan KLAARTJE DONZE?
Het sloeg negen uren. GERRIT kleedde zich, en begaf zich naar het militaire hospitaal,
waar hij, bij gebrek aan eigen praktijk, het een voorrecht achtte het zieken-
307
bezoek van den chirurgijn-majoor te mogen bijwonen, en van daar naar de weinige
zieken in achterbuurten en stegen, die hem door een ouden collega welwillend waren
opgedragen. Hij hoorde met het uiterste geduld hunne eenzame klachten aan, loopende
over "geruusch, zuzelingen en drilligheden in den kop, knoeperingen in den
hals, stiktens in de long, draaiïngen Van het hart, water over hetzelve hart loopende,
watergal, koekeren van winden," en wat dies meer zij, met en benevens "loopende
vvurmen, vliegende jichten, en stijgende moeren."
Toen weder naar huis. "Zijn er ook boodschappen?" Antwoord, als gisteren: "Neen."
Daarna moest de oude collega bezocht en verslag afgelegd worden van de opgedragen
patiënten. De oude collega was een man van een zeventig jaren, die op zieken en
gezonden gromde, en daardoor veel ontzag onder beiden had. Zijn taal scheen
orakeltaal, zijne recepten werden als sibyllijnsche bladen op prijs gesteld, en zulks
vooral door de artsenij-mengers, die den ouden dokter afgodeerden. In gevallen, die
eenigszins ernstig waren, schreef hij er gewoonlijk vijf in de vierentwintig uren. De
jonge dokter kon het hem moeilijk naar den zin maken. Reeds verkorf hij het grootendeels,
door de militaire praktijk in het hospitaal bij te wonen. De bloedzuigers hadden des
geleerden grijsaards sympathie in geenen deele.
Voor ditmaal echter bleef het schrollen op de "non missurae cutem," dat zich
anders dagelijks herhaalde, achterwege.
"Ik heb hoofdpijn," zei de oude collega, "en het rijden hindert mij van dag.
Wees zoo goed,in den achtermiddag een buitenpatiënt voor mij te bezoeken; de dochter
van vrouw SUMENS, te Sprankendel. Een mooie wandeling. Gij kunt met de koelte
terug komen De meid is zwaar ziek."
De opgedragen taak was WITSE niet onaangenaam. Sprankendel was een schilderachtig
gehucht; te midden van lachende heuvelen, ter zijde van den grooten weg
gelegen. De wandeling derwaarts mocht een groot uur kosten. Na zijn maaltijd genuttigd
te hebben, aanvaardde hij ze weigemoed. Hij zou het buitenverblijf voorbijgaan, waar
hij eenmaal de schoone CLARA had zien zitten, met de duif op `t hoofd.
Het geschiedde. Maar nooit scheen een buitenverblijf zoo uitgestorven als dat
waar hij thans zoo gaarne leven gezien had. Het was een warme dag, niemand waagde
zich op het terras, door een brandende zon beschenen. Aan den ganschen voorgevel
waren alle zonneschermen zorgvuldig gesloten. Eenige witte duiven zaten onbewegelijk
op het dak, en Schitterden in het felle licht. "Ziedaar de duiven," zeide WITSE,
"maar waar is de schoone? Misschien logeert zij weder bij de eene of andere tante,
waar de een of andere HATELING haar het hof maakt; misschien, wie weet het ? staat
zij op t punt zoo'n wezen te trouwen. Arme vrouwen, die het ongeluk hebt een
mooi gezicht te hebben! Welke strikken spant men uw geluk ? Gij meent dat men
308
liefheeft met al de waarheid, al de kracht, al den eenvoud eener eerste liefde,
en ondertusschen...."
Ondertusschen zat het onschuldig voorwerp dezer misanthropische bespiegelingen
hoogst waarschijnlijk aan een goeden maaltijd.
WITSE moest weidra den straatweg Verlaten, om het schoone Sprankendel op
te zoeken. De kleine beek, waar het gehucht zijn naam naar droeg, wees bem
het naaste pad tusschen de vruchtbare heuvelen. Nu eens verschool zij zich als een
gansch onbeduidende sprank bijna geheel onder overhangende struiken en onkruid;
maar dan kwam zij weder dartel en helder te voorschijn, met niet weinig drukte
Van een hooger grond afdalende. Eindelijk bereikte WITSE den oorsprong, waar
het water zachtkens uit liet zand opwelde, en een kleine kom vormde, waaruit
zich verscheidene spranken in onderscheiden richting over gladde keisteenen een weg
baande.
Een jeugdig echtpaar scheen dit plekje, schaduwachtig en koel, tot eene rustplaats
te hebben uitgekozen. De bevalligejonge vrouw, op het gras nedergezeten, hield een vroolijken
krullebol op den schoot, die tegen de waterbellen en schuimkrinkels lachte; de
jeugdige man, met een glimlach op de lippen, zag beurtelings naar moeder en zoon.
"Ziedaar het geluk dat ik verlang," zuchtte WITSE.
Een zijpad bracht hem bij de weduwe, wier dochter zijne zorgen behoefde. Het
309
was haar eenig kind niet. Zij had nog eene dochter, die met de nu zieke haar bijstond
in het wasch- en bleekwerk, dat voor een gedeelte in haar onderhoud voorzag,
en daarenboven een zoon, die voerman was en het drietal koeien verzorgde, dat zij
op de omgelegene heuvelen weidde. Het was een dier gelukkige huisgezinnen, die geen
yreemde hulp behoeven, waar nimmer gebrek is, maar ook nimmer overvloed, en
zuinigheid en werkzaamheid onontbeerlijk zijn.
Voor de deur vond onze arts de oudste dochter, een beeld van gezond heid, bezig
een dier groote koperen melkkannen te schuren, die in heuvelachtige streken op
het hoofd gedtagen worden.
"Hoe gaat het met BARTE ?" vroeg hij haar.
"Oolik, dokter; oolik," zei de deerne, haar voorhoofd met het buitenste van de
hand afvegende. "Heeroom is er bij."
En zij vervolgde haar taak. In zulke huishoudens moet zoo lang mogelijk alles
zijn gang gaan. Slechts den hoogeren standen is het vergund zich aan hunne zieken
toe te wijden.
GERRIT trad binnen. Op bevel van den ouden dokter was het volslagen donker
in die ziekenkamer. Op WITSE'S verzoek om "een beetje licht te maken," rees een
kleine gestalte, die voor een stoel op de knieën gelegen had, op en stiet een luik
open. WITSE trad inmiddels voor de hooge en benauwde bedstede, waarin de zieke lag.
Het was onmogelijk in haar eene jonge dochter van nauwelijks achttien jaar te
erkennen. Nog voor weinige dagen was zij het evenbeeld harer gezonde zuster, en
zoo vroolijk als zij mooi was. Maar nu lag zij machteloos uitgestrekt, met een bleek
gelaat, dat akelig afstak bij de gitzwarte haren, die ordeloos uit haar mutsje te voorschijn
kwamen; hare wangen waren gansch geslonken, haar ingevallen oog half gesloten, hare
lippen zwart als inkt.
"BARTJE," sprak WITSE met een nadrukkelijke stem. De zieke opende de oogen,
en staarde den vreemden dokter met verbazing aan.
Hij nam haar bij de hand. Die hand was droog als leder.
De pastoor en de broeder stonden verslagen bij de bed stede, wachtende op hetgeen
de dokter zeggen zou. De moeder lag weder op de knieën voor een stoel, den
rozenkrans in de handen, dien zij sedert drie dagen niet had nedergelegd.
De pastoor schudde liet hoofd.
"Zou ze sterven ?" vroeg de broêr, die een kerel als een boom was, en barstte
in tranen iut, als hij dat woord van sterven uitte.
De moeder zag op, en staarde strak en angstig naar den dokter.
"Wij hopen van neen," zei WITSE, "maar ga van het bed. Gij benauwt de zieke."
Nogmaals schudde de pastoor het hoofd.
310
"Zou ze sterven, heer pastoor ?" vroeg de broêr andermaal.
311
"En tot een zelfden God bidden " antwoordde CLARA "en door een zelfden
troost getroost worden. Wat zoekt gij, vrouw SIJMENS?"
"Mijn paternoster," zei de oude vrouw. Ik had het zoo even nog."
Als gij bidt," brak KLAARTJE, "laat het zijn in een vast vertrouwen op de
macht en de liefde van God. Zulk bidden zal u versterken, vrouw SIJMENS, en God
zal het verhooren. Gij weet hoe gevaariijk mijn moeder geweest is, en zij
is nu weder zoo frisch en gezond als ikzelve. En BARTE is zooveel jonger."
"Het was een bloem op aarde," zei de oude vrouw, en een glans van vergenoegen
kwam op haar gelaat. Daarop betrok het weer. "Te denken," zeide zij, "dat
ik haar bij haar vader onder de groene boompjes brengen moest!. "
"De dokter zegt dat er nog hoop is, vrouw SIJMENS! Als gij den moed verliest,
doet gij zonde," zei KLAARTJE, een paar groote tranen afwisschende.
De dokter bevestigde het.
"Kom aan, MIEKE," zei de oude vrouw, zich vermannende, "doe mijn jakje dicht;
ik ga naar BARTE."
"Maar gij zult u goed houden, niet waar, vrouw SIJMENS?" vleide KLAARTJE.
"Komt gij nog eens terug?" vroeg de moeder.
KLAARTJE beloofde het. Het was nu haar tijd om te vertrekken. GERRIT hielp
haar het naard los maken. Met een wip was zij in het rijtuig. GERRIT reikte haar
de leisels. Daar reed zij heen.
Maar nog even hield zij haar paardje in, dat zulks kwalijk genoeg scheen te nemen,
en met zijn kop trok en schudde, als van zoo kribbig een hitje te wachten was.
"Reeds in de vroegte," juffrouw DONZE," was het antwoord.
Zoudt gij, terugkomende even op Wildhoef willen aankomen, om te zeggen hoe het gaat?."
vroeg zij blozende.
"Zonder twijfel," betuigde GERRIT, volstrekt niet voor haar onderdoende.
En zij liet het hitje weder opschieten, dat een sprong deed waarvan GERRIT schrikte.
3l2
"Geen nood!" zeide zij, "wij kennen malkaar." En heb hek van de werf uitdraaiende,
op eene wijze die geen Amsterdamsch koetsier haar zou verbeterd hebben, liet
zij het vurig paardje zijn hart ophalen aan den zandweg en draafde heen.
"Zal de dokter blieven naar stad te rieden ?" vroeg GILLES.
"Dank u," zei WITSE, "ik wandel liever." En nog eens de beschikkingen herhalende,
die hij gegeven had, nam hij de thuisreis aan.
Zijn eerste werk was een hoogen heuvel te beklimmen, of hij KLAARTJE ook nog
kon gewaar worden. Dit gelukte. Rustig zat zij achter haar lustig paardje, dat zij
meesterlijk regeerde en eerlang vergunde in den stap te komen. Met een onuitsprekelijk
welgevallen sloeg GERRIT haar gade. "Welk een ontwikkeling in dat meisje!"
riep hij uit; "Welk een kloekheid! Zulk een vrouw zou mij lijken, verlegen en linksch
als ik altijd ben. .Zoo als ik haar daar nu zie...."
Maar het hitje sloeg een bijdehandschen zijweg in; echter niet dan na grooten
lust geopenbaard te hebben om een tegenovergesteld pad van nabij in oogenschouw
te nemen. KLAARTJE DONZE was voor heden niet meer te zien. Maar morgen....
1840.
Scanned & tagged by Reinder Dijkhuis
and Michiel Verhoef
april/may 1995
versie uit 1995