DE BARBIER.

"Omme den Heer J. D. VAN DEN AANZETT. Chirurgus te Monnickendam."

Mijn waarde Collega!

De lange winteravonden en het betrekkelijk klein getal patiënten permitteeren mij u toch voor nieuwejaar nog eens een confraterlijken brief te schrijven, waartoe ik al lang lust, laat ik zeggen, waaraan ik al lange behoefte ben geweest hebbende; zoodat ik nu den stumilus niet langer kan wederstaan. Gij zoudt niet gelooven hoe in deze hoofdstad het getal dagelijks vermindert der confraters, met wie men eens redelijk over de wetenschap van denkbeelden wisselen kan; het zijn bijna allen tegenwoordig menschen zonder eenige de minste studie, die ja de operatie verstaan, dat wil zeggen er het manuaal, de dexteriteit van hebben, maar zonder eenige theorie of systema te werk gaan en geen rekenschap van hunne zaak kunnen geven; die zelfs niet capabel zijn, indien zij door eene toevallige omstandigheid eene ulceratie veroorzaken, dezelve secundum legum artum te genezen, of een emplastri te smeren; waarom zij dan ook gewoonlijk, bij gemaakte blessure, niet beter weten aan te raden dan koud water, of een watje.

Och, mijn goede VAN DEN AANZETT, toen wij te zamen bij uw waardigen oom in te Amstelstraat het vak in onze jeugd beoefenden, was het een ander vak en een andere tijd. Wie zou het gewaagd hebben dien doorkundigen geleerde den onteerenden naam van barbier of scheermeester te geven, welke in de uitvoerigste woordenboeken van die dagen zelfs niet gevonden werd? Tegenwoordig worden wij aldus door groot en klein genoemd. Men heeft ons vak uit den kring der medische wetenschappen weggerukt, en op zichzelven geplaatst, zoodat liet verdort en verdroogt als een afgescheurde tak, van den boom geamputeerd. Weinigen zijn zoo gelukkig als wij, dat het hun vergund is gebleven het hooger chirurgische nog te blijven uitoefenen, maar welke is de consideratie die wij genieten? welk is het cas, dat men van ons bij de Provinciale Geneeskundige Commissiën maakte? En moeten wij niet bekennen ons scheermes in dezen stikdonkeren tijd al de fiducie van ons lancet weg neemt?

Vonden wij nog maar in de tractatie van hetzelve scheermes een overvloedig middel van bestaan, zoo als eene kunst behoorde te kunnen opbrengen, welke in zulk een nauw verband staat met de beschaving, en van welke zoo onbegrijpelijk veel af hangt in de maatschappij, wij zouden ons alsdan ten minste kunnen getroosten net algemeen profijt niet geheel zonder profijt voor ons zelven te behartigen. Maar indien het u als mij gaat, dan verliest gij ook dagelijks kalanten, en worden er geen nieuwe geprocreëerd. Gisteren; en deze omstandigheid moveert mij juist u heden te schrijven; gisteren verloor ik mijn laatsten patiënt, die gewoon was zich tot in den nek toe te laten razeeren, met een breed instrument, en een weinigje in het harde systema, zoo als onze overledene patroon gewoon was de burgemeesters te behandelen, toen men er nog op gesteld was, de deelen der onderkin en des halzes een blozend voorkomen hadden. Nu is het aan de orde zoo veel mogelijk haar te laten staan, tot groot affront voor de uitvinding TUBAL-KAINS en van het chirurgische vak, en ik durf zeggen, tot groot détriment van de goede zeden daarenboven. Want ik praesummeer op goede gronden, dat alle koningsmoorders, zelfmoordenaars, oproermakers en comedieschrijvers, in Frankrijk en elders, hunne verwildering grootendeels hieraan te danken hebben, zij van de jaren der pubertas af, hun baard den vrijen teugel en op die revolutionnaire wijze groeien laten, welke men "een jonge Frankrijk" noemt.

Ik zie ze dagelijks in de printenwinkels.

Maar om tot den ontslapene terug te keeren. Ik kan wel zeggen, met ZEd. mijn geheele ambitie voor het vak is ten grave gedaald. Want wat wil men tegenwoordig? Met achterstelling van al het gracieuse, al het waarlijk schoone der operatie, wil men alleen gauw geholpen wezen, en zoo zacht en ongevoelig, alsof men den baard weg waschte. Wie kan op zulk een wijze het vak eer aandoen, wie zich een waarachtig discipel betoonen van onzen onvergetelijken BLAASKROP, als alles in vijf minuten moet afgeloopen wezen ? Maar weet gij, mijn waarde VAN DEN AANZETT, wie het zijn, die u en mij en het geheel chirurgicale vak bederven? Niemand anders dan die infame Engelsche natie, die de bron is van al onze ongelukken.

Sla de eerste courant de beste op, die gij in handen krijgt, en gij zult er u van overtuigen. Overal zult gij de emblemata van ons vak in slechte houtsnee op een misselijke wijze zien afgebeeld, om er tot uwe interne indignatie bij te lezen, dat er weder een nieuwe soort van "patent razoors, patent stroppen, patent zeepen" is uitgevonden, alleenlijk met het doel om de paarlen, ik mag zeggen, voor de zwijnen te werpen, ons moeielijk kunstvak tot een allemans goed te maken, en ons en onze kinderen te bestelen. Ik vraag maar, mijn waarde collega! ik vraag maar, wat beteekent die gansche mooie instelling der patenten, indien het iedereen, niet alleen ongegraduëerden, maar zelfs ongepatenteerden veroorloofd is zichzelven den baard af te nemen? Ziedaar eene vraag, welke het wel der moeite waard ware der Tweede Kamer eens te presenteeren, en ik ben nieuwsgierig hoe de heeren er zich zouden uitredden. Maar wat zou het baten, VAN DEN AANZETT? wat zou het baten? Geloof mij, indien gij het te Monnickendam gelooven kunt; maar hier in de hoofdstad heb ik abondantelijk occasie om er mij van te overtuigen; dat een derde der Edelmogenden (o schimmen der voorvaderen!) zich de hulp der faculteit ontzegt.

Maar laten wij dit voor ons beiden chagrinant capittel laten varen; mijn brief is reeds lange, en ik heb dezen avond bepaald tot exercitie mijner beide zonen, die elkander voor het eerst beurtelings bij kaarslicht de operatie doen zullen. Nog slechts een woord van den gezondheidstoestand in deze hoofdstad. Er zijn hier nog altijd vele koortsen, en ik blijf ze met onzen onvergetelijken patroon aan de principiums noncentiums van het water toeschrijven, in combinatie met de humeuren van den atmospheer. Maar geloof mij, dat het kinazout er op den duur veel kwaad aan doet. Ik heb onlangs de eer gehad een patiënt te cureeren, dien men met die miserabele sulphatis quinini totaliter in den grond hielp, enkel en alleen door ZEd. aan te raden gewone trosrazijnen te eten op een nuchtere maag, vóór ik den baard afnam; met dien effecte, de intermittentes hem verlaten hebben. En nu ga ik ook u verlaten. Vaarwel, amicissimi collega, mijne hartelijke groete aan mejuffrouw de chirurgijnsche, ook uit naam van de mijne.

Amsterdam, 12 Dec. 18-

Uw geëffectioneerde collega,

JORIS KRASTEM.

P.S. Ik geloof dat gij wèl zult doen den opgezetten krokodil, die in uwen winkel misschien nog, als van ouds, aan den zolder hangt, weg te nemen. Men begint in dezen profanen tijd met al zulke wetenschappelijke zaken te spotten. O Tempores! o Mora!


Groningen, 21 juni 1995

Ruben Heetebrij & Igo Verlinde