Eric Hoekstra & Jan-Wouter Zwart
Spektator 23, 191-212.
1. Inleiding1
In de generatieve taalkunde zijn de meest spectaculaire
resultaten te danken geweest aan het aannemen van een rijkere structuur.
Het traditionele idee dat een zin (S) bestaat uit een
subject en een predikaat (NP, VP) werd in het begin van de jaren '70 verrijkt
door de introductie van het element COMP aan het begin van de zin (Bresnan
1972). Omdat dit element beschouwd kon worden als een tussentijdse landingsplaats
voor verplaatsing over een langere afstand, konden onbegrensde transformaties
teruggebracht worden tot lokale transformaties die telkens herhaald werden
(Chomsky 1973). De beschrijving van vraagwoordverplaatsing werd hierdoor
aanzienlijk vereenvoudigd. Bovendien leidde de introductie van COMP tot
inzichtelijke analyses van Verb Second verschijnselen (Den Besten 1977)
en tot de ontwikkeling van localiteitsprincipes in de syntaxis (Koster
1978a, 1987).
Halverwege de jaren '80 werd de structuur van de zin
(inmiddels aangeduid als S' ===> COMP + S) opnieuw uitgebreid. Ditmaal
kwam de vernieuwing hierop neer, dat COMP twee posities bevat die
verschillende eigenschappen hebben: een hoofdpositie en een specificeerderpositie.
Deze uitbreiding was interessant, omdat de zin nu, voor het eerst, geanalyseerd
kon worden als alle andere woordgroepen: sindsdien bestaat de zin, nu CP
genoemd, uit een hoofd (C), een specificeerder (Spec,CP),
en een complement (de oude S, nu IP genoemd) (Chomsky 1986). Het
werd hierdoor ook mogelijk om de eigenschappen van de verschillende elementen
die naar COMP verplaatst worden uit elkaar te houden. De vraagwoord(groep)en
en de zgn. Topics zijn woordgroepen (phrases), en gaan naar
Spec,CP; het werkwoord is een hoofd (head), en gaat naar C. Zo leidt
de uitbreiding van de structuur tot een radicaal onderscheid tussen verplaatsing
van woordgroepen en verplaatsing van hoofden, een onderscheid dat van groot
belang is gebleken.
De moderne taalkunde laat tal van andere voorbeelden
zien waarin een uitbreiding van de structuur tot een vereenvoudiging van
de analyse heeft geleid.2 In dit licht is het interessant dat
de laatste jaren van verschillende zijden is betoogd dat de structuur van
CP nog verfijnder is dan door Chomsky (1986) werd aangenomen (zie bijvoorbeeld
Culicover 1991, Müller & Sternefeld 1992). Aan deze discussie
willen wij een bijdrage leveren, door een analyse van enkele structurele
aspecten van bijzinnen in het Nederlands.
In dit artikel beargumenteren we dat CP opgesplitst moet
worden in twee aparte projecties, WhP en TopP.3
Algemeen wordt aangenomen dat in het Nederlands zowel Topics als vraagwoordgroepen
naar Spec,CP verplaatst worden. Wij sluiten ons hierbij aan, maar constateren
tevens dat er belangrijke verschillen bestaan tussen de positie van Topics
en de positie van vraagwoordgroepen. Hieruit leiden we af dat CP twee
specificeerderposities bevat, en dus ook twee hoofden. In de analyse die
we voorstellen is de WhP gesitueerd boven de TopP. De TopP is het complement
van Wh (het hoofd van de WhP), en het complement van Top is de oude IP
(inmiddels AgrSP genoemd, cf. Chomsky 1991, Zwart 1993). Vraagwoordgroepen
worden naar Spec,WhP verplaatst, en Topics naar Spec,TopP.
Hieronder zullen we verschillende argumenten presenteren
die deze uitbreiding van de structuur van CP ondersteunen. Deze argumenten
zijn geplaatst tegen de achtergrond van de jongste versie van de generatieve
grammatica, de zgn. minimalistische benadering (Chomsky 1992). Waar
nodig zullen we de relevante aspecten van deze benadering illustreren.
2. Twee hoofden
2.1. Het eerste argument is eenvoudig. Als er twee functionele
projecties zijn, zijn er ook twee hoofden. Het zou daarom het geval kunnen
zijn dat beide hoofden lexicaal gevuld zijn. Zo voorspellen we de mogelijkheid
dat zinnen ingeleid kunnen worden niet door één voegwoord
maar door twee voegwoorden. Wie echter voorstaat dat CP niet uit twee maar
uit één functionele projectie bestaat kan deze mogelijkheid
niet zonder meer voorspellen.
Nu blijkt uit de literatuur dat het optreden van twee
voegwoorden aan het begin van de zin inderdaad regelmatig voorkomt in de
dialecten van het Nederlands. Of en dat kunnen samen voorkomen
in zinnen als de volgende:
(1) a. Ik weet niet of dat ik kom
b. Schrijf of dat je komt of niet
Deze combinatie kan in het gehele land worden aangetroffen,
met uitzondering van de oostelijke helft van Belgisch-Limburg (De Rooy
1965:81-82). De Rooy's bewering is gebaseerd op uitgebreide dialectenquêtes
zoals de RND (Blanquaert en Pée 1930-1982).
Ook de dialectgrammatica's bieden evidentie voor het
optreden van twee voegwoorden. De Bont (1962:457) geeft de volgende voorbeelden
uit Kempenland, onder Eindhoven (transcriptie aangepast):
(2) a. Of dä ge iejt of dä ge niejt zegt, 't
is kräk 'tzälfde
b. Of dät-ie liep toen ik er mee de stok aachter
gonk!
c. Hij kekt kräk of dät-ie et panneke gebrouken
he
Deze combinatie is dus geenszins ongebruikelijk. Wie er
op let kan de combinatie of dat in gesproken taal regelmatig observeren.4
De regionale spreiding van de verschillende vormen valt niet binnen het
domein van feiten dat een generatieve analyse probeert te verantwoorden.
We zullen in het bestek van dit artikel ons beperken tot een analyse van
de combinatie of dat.
Wij verantwoorden deze feiten door of onder te
brengen in het hoofd van WhP, en dat in het hoofd van TopP. Natuurlijk
doen wij ook specifieke voorspellingen over de aard van deze voegwoorden.
Die komen bij de presentatie van de overige argumenten aan bod.
2.2. Het tweede argument is gebaseerd op de mogelijkheid
de twee voegwoorden van elkaar te scheiden (Hoekstra 1993a). Als er maar
één functionele projectie binnen CP is dan is het optreden
van twee voegwoorden aan het begin van de zin een probleem. Men zou echter
vol kunnen houden dat ofdat een morfologische eenheid vormt. Syntactisch
gezien is er dan maar één hoofd, dat in C geïnserteerd
wordt. Merk nu op dat er dan in de morfologie toch twee hoofden zijn. Het
verschil tussen onze theorie en deze alternatieve morfologische hypothese
betreft dan niet of er één of twee hoofden zijn, maar of
de hoofden syntactisch projecteren of niet.
Nu is er een eenvoudige test om te beslissen of twee
hoofden een morfologische eenheid vormen. Als dat het geval is, kunnen
ze niet opgesplitst worden door voorwaartse conjunctiereductie.5
Een en ander is hieronder geïllustreerd:
(3) Hij heeft gegeten en gedronken ===>
* Hij heeft ge- [-geten en -dronken]
(4) De jurk is ver-maakt en ver-knipt ===>
* De jurk is ver- [-maakt en -knipt]
Dit verschijnsel vinden we ook bij voegwoorden, waarvan het morfologisch complexe karakter buiten kijf staat:
(5) Hoe-wel hij jong is en hoewel zij weinig weet ===>
* Hoe- [-wel hij jong is en -wel zij weinig weet]
(6) Ik rijd fiets omdat het droog is en omdat de bus
te duur is
* Ik rijd fiets om- [-dat het droog is en -dat de bus
te duur is]
Deze voorbeelden tonen aan dat voorwaartse conjunctiereductie
een morfologisch complex niet kan opsplitsen.
De morfologische hypothese volgens welke ofdat
een morfologisch complex is voorspelt nu dat ofdat niet opgesplitst
kan worden door voorwaartse conjunctiereductie. De volgende voorbeelden
tonen aan dat deze voorspelling fout is:
(7) Ik vraag me af of-dat Piet blijft eten en of-dat Jan
blijft slapen
===>
Ik vraag me af of- [-dat Piet blijft eten en -dat Jan
blijft slapen]
(8) Ik weet waarom of-dat je komt en of-dat je zo vroeg
weer
weggaat ===>
Ik weet waarom of- [-dat je komt en -dat je zo vroeg
weer
weggaat
De combinatie ofdat kan zeer wel worden opgesplitst.6
Daarom concluderen we dat de morfologische hypothese inferieur is aan de
syntactische hypothese, volgens welke of en dat beide op
zichzelf staande syntactische hoofden zijn.7
3. Extractie
3.1. In Chomsky (1977) wordt uitgebreid beargumenteerd
dat topicalisatie een geval is van vraagwoordverplaatsing. In beide gevallen
is sprake van verplaatsing van een vraagwoordelement, d.w.z. topics kunnen
een <wh>-kenmerk dragen net als echte vraagwoorden. Deze verplaatsing
is in beide gevallen aan dezelfde localiteitscondities onderworpen. Daarom
worden zowel topicalisatie als echte vraagwoordverplaatsing geanalyseerd
als verplaatsing naar Spec,CP.
Als CP opgesplitst moet worden in WhP en TopP, verwachten
we dat vraagwoordverplaatsing en topicalisatie toch op bepaalde punten
zullen verschillen. Aan de andere kant, als er geen verschillen kunnen
worden aangewezen tussen vraagwoordverplaatsing en topicalisatie is er
weinig reden om aan te nemen dat Topics en vraagwoorden niet naar dezelfde
positie verplaatst worden.
Topicalisatie en vraagwoordverplaatsing worden eveneens
behandeld als één en hetzelfde proces in Koster (1978b),
Weerman (1989:52ff). Weerman stelt dat de Nederlandse Topic basis-gegenereerd
wordt aan de rand van CP, terwijl een lege Wh-operator verplaatst wordt
vanuit de basispositie naar de positie direct onder de basis-gegenereerde
Topic. Deze analyse kan als volgt weergegeven worden:
(9) a. Jan denk ik dat de meisjes gezien hebben
b. [Jan] [Oi denk ik [ti dat [de
meisjes ti gezien hebben]]]
Afgezien van de basis-gegenereerde Topic is topicalisatie dus vergelijkbaar met Wh-verplaatsing:
(10) a. Wie denk je dat de meisjes gezien hebben?
b. [Wiei denk je [ti dat [de meisjes
ti gezien hebben]]]
Als topicalisatie inderdaad een verkapte wh-verplaatsing bevat, verwacht men dat beide constructies altijd in de relevante opzichten op elkaar zullen lijken. Maar dit is niet het geval. Als we (9) en (10) vergelijken, dan blijkt dat in (10) een tweede complementizer, of, kan worden toegevoegd, terwijl dat in (9) onmogelijk is:
(11) a. Wie denk je of dat de meisjes gezien hebben?
b. * Jan denk ik of dat de meisjes gezien hebben
Er mag verschil in waardering bestaan over de absolute
ongrammaticaliteit van (11a), voor iedereen geldt dat (11a) beter is dan
(11b). Het bestaan van dit contrast zaait twijfel ten aanzien van het idee
dat topicalisatie verkapte wh-verplaatsing is. Dit tast echter niet de
conclusie aan dat dat topicalisatie geanalyseerd moet worden met behulp
van een lege operator, zoals in Koster (1978b) en Weerman (1989); alleen
kan de lege operator die verplaatst wordt geen wh-operator zijn. In sectie
5.1. zullen we de consequenties van dit idee uitwerken.
Asymmetrieën tussen Topics en Wh-elementen zijn
in het algemeen een probleem voor analyses die Topic-verplaatsing als Wh-verplaatsing
analyseren. Diezelfde asymmetrieën zijn echter koren op de molen van
onze analyse, zoals een ieder duidelijk zal zijn.
3.2 Wat kan het contrast in (11) verklaren? Merk allereerst op dat sommige werkwoorden een bijzin met of nemen, en andere een bijzin met dat:
(12) a. Ik vraag me af of/ofdat/*dat Jan komt
b. Ik denk *of/*ofdat/dat Jan komt
Weer andere werkwoorden staan zowel of als dat toe:
(13) a. Ik weet of/ofdat Jan komt
b. Ik weet dat Jan komt
Er is een duidelijk verschil tussen (13a) en (13b). In
(13a) zit een vraag opgesloten ('Komt Jan?'), in (13b) een uitspraak ('Jan
komt'). Hetzelfde verschil kenmerkt (12a) ten opzichte van (12b).
Blijkbaar leveren of en dat geheel verschillende
semantische bijdragen. Dit kunnen we uitdrukken door de twee voegwoorden
apart te representeren als Wh (mnemonisch voor 'vraag') en Top(mnemonisch
voor 'Topic'). In overeenstemming met de X-bar theorie kunnen we beide
hoofden een eigen projectie geven: WhP en TopP.8
(12) en (13) kunnen nu als volgt beschreven worden. Werkwoorden
die een complement met een vraagkarakter hebben (een afhankelijke vraag)
selecteren een WhP. Andere werkwoorden selecteren een TopP (dat is, een
niet-Wh CP). Aangezien of en dat ook samen voorkomen moeten
de WhP en de TopP apart gerepresenteerd worden, en wel zodanig dat de TopP
zich in het complement van de WhP bevindt.
De specificeerderpositie van WhP is nu de aangewezen
positie om vraagwoorden naar toe te verplaatsen. De specificeerderpositie
van TopP heeft die functie niet. In het minimalistische programma (Chomsky
1992) worden alle verplaatsingen afgedwongen door de eis dat syntactische
kenmerken in bepaalde aangewezen posities worden gecheckt. Het verplaatsen
van Wh-elementen naar de specificeerderpositie van WhP, kunnen we nu zeggen,
wordt afgedwongen door de eis dat de Wh-kenmerken van Wh-elementen in de
specificeerder positie van WhP worden gecheckt.
Dat of het hoofd is van een WhP blijkt uit de
vergelijking van (14a-d) met (14e):
(14) We weten niet
a. ... wie oftie gezien heeft
b. ... wat oftie gedaan heeft
c. ... met wie oftie gesproken heeft
d. ... waarom oftie dat gedaan heeft
e. ... oftie komt
In het laatste geval is de Spec-positie ingenomen door
een lege vraagoperator. De interpretatie die de ingebedde zin krijgt is
een duidelijk bewijs voor de aanwezigheid van zo’n operator: de zin krijgt
immers de interpretatie van een afhankelijke vraag.
Zo wordt ook het vraagwoordkarakter van de bijzinnen
in (13a) en (14a) verklaard door aan te nemen dat zich in deze constructies
een lege vraagwoordoperator in de specificeerderpositie van WhP bevindt.
We kunnen nu de volgende generalisatie maken:
(15) De WhP Generalisatie
Een WhP is alleen dan aanwezig wanneer er
een Wh-element aanwezig is
Wh-elementen kunnen zijn: vraagwoorden, vraagwoordgroepen, wh-sporen, vraagwoordoperatoren. De aanwezigheid van een WhP dwingt verplaatsing van een wh-element af. Nu kunnen we terugkeren naar het contrast in (11), hieronder herhaald als (16):
(16) a. Wie denk je of dat de meisjes gezien hebben?
b. * Jan denk ik of dat de meisjes gezien hebben
Denken selecteert een zin, maar wat is de categoriale
status van deze zin? (12b) laat zien dat denken minstens een TopP
selecteert. (15) leert echter dat het complement van denken een
WhP moet zijn wanneer er vanuit de bijzin een Wh-element naar voren verplaatst
wordt. We voorspellen dan dat in dat geval vóór dat
ook of kan optreden. (16a) laat zien dat dat inderdaad het geval
is.
Omgekeerd laat (16b) zien dat denken bij topicalisatie
geen WhP complement mag hebben. Dat ligt in de rede, aangezien er geen
Wh-element in (16b) aanwezig is. (15) brengt met zich mee dat topicalisatie
geen Wh-verplaatsing is. Integendeel, voor topicalisatie is een TopP-complement
voldoende.
Een consequentie van deze analyse is dat de hoofdzinnen
in (16) ook verschillen. In (16a) is de hoofzin een WhP, maar in (16b)
is de hoofdzin een TopP.9 Sectie 4 biedt evidentie voor deze
gedurfde bewering.
3.3. Zoals bekend zijn ingebedde wh-vragen eilanden: er kan niets uit geëxtraheerd worden (Ross 1967). Om redenen die we niet zullen bespreken kan dat het beste aangetoond worden aan de hand van extractie van adjuncten en voorzetselvoorwerpen (zie Lasnik & Saito 1984, Chomsky 1986, en Cinque 1990 voor discussie):
(17) a. * Wanneer weet je welke deur ze [t] open zullen
doen?
b. * Waaraan weet je hoe vaak Piet [t] zit te denken?
De (a)-zin kan niet de betekenis hebben 'Weet je welke
deur ze wanneer open zullen doen', en de (b)-zin kan niet betekenen 'Weet
je hoe vaak Piet waaraan zit te denken'. Met andere woorden, 'wanneer'
en 'waaraan' kunnen niet geïnterpreteerd worden als een element uit
de bijzin, verplaatst vanaf de positie die met [t] aangegeven is.
De oorzaak dat ingebedde wh-vragen eilanden zijn is dat
verplaatsing over langere afstand altijd stapsgewijs moet gaan. In ingebedde
vragen is de aangewezen plaats voor de tussenlanding, de Spec,CP (beter:
Spec,WhP), echter bezet door een ander wh-element.
De WhP-TopP hypothese leidt echter tot een interessante
voorspelling. Stel dat CP opgesplitst wordt in een projectie voor Wh-elementen
en een projectie voor Topics. We verwachten dan dat de Spec,WhP de tussenlandingsplaats
is voor lange wh-verplaatsing, en dat de Spec,TopP de tussenlandingsplaats
is voor lange topicalisatie. We voorspellen dan dat topicalisatie uit een
ingebedde vraag zeer wel mogelijk is.
Müller & Sternefeld (1992) hebben er al op gewezen
dat deze voorspelling uitkomt. Zij citeren feiten als de volgende, voor
het eerst door Fanselow (1987) naar voren gebracht:
(18) a. Radios weiss ich nicht wie man repariert
“Radio’s weet ik niet hoe je zou moeten repareren”
b. * Was weisst du nicht wie man repariert?
In de (a)-zin wordt de topicalisatie van het object van
de bijzin niet verhinderd door de aanwezigheid van 'wie' in de Spec,WhP.
In het Nederlands liggen de feiten minstens zo duidelijk,
zoals blijkt uit de Nederlandse vertaling van (18a) en uit de volgende
zinnen:
(19) a. ? Morgen weet ik hoe laat ik [t] zou kunnen
b. * Wanneer weet je hoe laat je [t] zou kunnen
(20) a. ? Aan Marie weet ik niet hoe vaak Jan [t] gedacht
heeft
b. * Waaraan weet je niet hoe vaak Jan [t] gedacht heeft
De gewenste interpretatie is opnieuw die waarin het adjunct
of het voorzetselvoorwerp thuis hoort in de bijzin. De (a)-zin van (19)
kan dus betekenen 'Ik weet hoe laat ik morgen kan', maar de (b)-zin van
(19) kan niet betekenen 'Weet je hoe laat je wanneer kunt?'. Hetzelfde
geldt mutatis mutandis voor de zinnen in (20). Over het bestaan van een
relatief contrast is geen discussie mogelijk.
Het lijkt er dus op dat topicalisatie vanuit de bijzin
niet gehinderd wordt door de aanwezigheid van een wh-element in de Spec,WhP
in de bijzin. Dit vormt steun voor twee hypotheses. Ten eerste, voor de
hypothese dat de CP opgesplitst moet worden in een WhP en een TopP. Ten
tweede, voor de hypothese dat verplaatsing over langere afstand gebruik
maakt van tussenlandingsplaatsen van het geëigende type. Deze
laatste hypothese hielp ons al eerder (sectie 3.2) om de distributie van
of en dat te verklaren.10
Het contrast tussen lange Wh-verplaatsing en lange Topic-verplaatsing
in (16) ondersteunt dus niet alleen de postulatie van twee functionele
projecties. Het vormt ook bewijs voor de stelling dat de bovenste functionele
projectie gereserveerd is voor Wh-elementen, terwijl de onderste functionele
projectie compatibel is met de ruimere klasse van Topics. Aldus hebben
we bewijs voor het bestaan van de functionele projecties WhP en TopP.
3.4. In ABN is of alleen echt verplicht wanneer de lege ja/nee operator de Spec van WhP inneemt:
(21) a. We weten wie (of) ze gezien hebben
b. We weten met wie (of) ze gesproken hebben
(22) a. We weten of hij komt
b. * We weten hij komt
De generalisatie is dat Spec en hoofd van WhP niet beide leeg mogen zijn. Een onverwacht probleem is echter dat in constructies als (11a) hieronder herhaald als (23a), ook dat als enige voegwoord kan optreden, dus zoals in (23b), hoewel er toch sprake moet zijn van Wh-verplaatsing in de bijzin:
(23) a. Wie denk je of (dat) de meisjes gezien hebben?
b. Wie denk je dat de meisjes gezien hebben?
Met andere woorden: waarom hoeft er geen of te
zijn in de (b)-zin? Het lijkt redelijk om aan te nemen dat in (23b) de
WhP-TopP structuur in zijn geheel aanwezig is. De specificeerder van WhP
wordt gevuld door een tussenliggend Wh-spoor, en het hoofd van TopP wordt
gevuld door dat.
Maar dan doet zich schijnbaar het probleem voor dat in
afhankelijke vragen van het type (24) of niet kan wegblijven zonder
radicaal verlies van de afhankelijke vraag-interpretatie:
(24) a. Ik weet of (dat) Jan komt
b. * Ik weet dat Jan komt (als afhankelijke vraag)
We zouden (24b) net zo kunnen analyseren als (23b): er
is een volledige WhP-TopP structuur, een lege operator bezet de specificeerderpositie
van WhP, en het hoofd van TopP wordt bezet door dat. Maar dan zou
(24b) de interpretatie van (24a) moeten hebben, net zoals (23b) de interpretatie
van (23a) heeft, en dat is niet het geval.
Hetzelfde geldt voor dialecten die de sequentie Wh-dat
toestaan. Het Brabants van Kempenland gebruikt het voegwoord dat,
nooit of, na Wh-woorden, zoals in de volgende voorbeelden (De Bont
1962:457):
(25) a. Goo is keke wie dät er is
b. Weette nog wa veur enen hoewd däss' op hai
c. 'k Begreep nie worrum dä ge dä bie wilt
Desalniettemin wordt dä niet in ingebedde
ja/nee vragen gebruikt; hiervoor gebruikt men of. Er is ons geen
enkel dialect bekend dat ingebedde ja/nee vragen met dat vormt,
ook al komt dat na overte Wh-groepen en wh-sporen regelmatig voor
(De Rooy 1965). Er is dus een verschil tussen ja/nee vragen enerzijds en
andere Wh-vragen anderzijds.
Toch is de oplossing voor dit probleem eenvoudig te formuleren
wanneer we uitgaan van de TopP-WhP structuur.
In (23b) is de aanwezigheid van een WhP in de ingebedde
zin onmiskenbaar. Zonder tussenliggende WhP zou er voor het vraagwoord
geen landingsplaats zijn om stapsgewijs de ingebedde zin te verlaten. De
aanwezigheid van het vraagwoord aan het begin van de zin dwingt de aanwezigheid
van een tussenliggend spoor af. Dat spoor, een Wh-element, kan alleen in
de specificeerderpositie van WhP optreden. De taalgebruiker kan er dus
niet onderuit om een ingebedde WhP te representeren. Deze puur syntactisch
afgedwongen WhP kan, afhankelijk van het dialect van de spreker, door of
zichtbaar worden gemaakt.
In (24b) daarentegen wijst niets, noch semantisch noch
syntactisch, op de aanwezigheid van een Wh-element, en dus ook niet op
de aanwezigheid van een WhP. De taalgebruiker kan daarom slechts een TopP
representeren, en kan aan de bijzin in (24b) dan ook niet de interpretatie
van een afhankelijke vraag toekennen. Wil (24b) die interpretatie krijgen,
dan moet de semantisch actieve WhP openlijk gesignaleerd worden door middel
van het voegwoord of.11
Het verschil in interpretatie tussen (23b) en (24b) blijkt
dus de voorgestelde analyse alleen maar te ondersteunen.
4. Hoofdzinnen zonder V/2.
4.1. Onze analyse kent verschillende syntactische categorieën toe aan de volgende twee hoofdzinnen:
(26) a. Gisteren heb je Jan gezien
b. Wanneer heb je Jan gezien
De (a)-zin is een TopP, met gisteren in de Spec
van TopP en het werkwoord in de hoofdpositie. De (b)-zin is een WhP, met
wanneer in de Spec,WhP en het werkwoord in de hoofdpositie (voor
kenmerkchecking door het werkwoord in de bijzin, zie Zwart (1993)).
We hebben gezien wat de rol van hoofden en specificeerders
in het minimalistische programma is. Syntactische kenmerken worden gerepresenteerd
in de hoofdpositie van een functionele projectie. De specificeerderpositie
van die functionele projectie is gereserveerd voor woordgroepen die diezelfde
kenmerken dragen. In functionele projecties kunnen de kenmerken van het
hoofd en van de woordgroep in de specificeerderpositie tegen elkaar gecheckt
worden. Congruentie is dus altijd een kwestie van specificeerder-hoofd
checking.
In Chomsky (1992) wordt het als volgt uitgedrukt. Syntactische
kenmerken, zoals persoon, getal, het kenmerk [wh], etcetera, zijn gerepresenteerd
als hoofden van functionele projecties. Al deze kenmerken zijn tweevoudig.
Dit kan het beste geïllustreerd worden aan de hand van persoonscongruentie.
Een constructie als ik loop wijst op de aanwezigheid van een kenmerk
[1e persoon]. Dit kenmerk is gerepresenteerd in AgrS (vroeger INFL). Het
kenmerk [1e persoon] is in de zin tweemaal morfologisch gerepresenteerd.
Ten eerste op het werkwoord loop, en ten tweede op het onderwerp
ik. Loop is een hoofd, ik een woordgroep. Ik
moet daarom naar de specificeerder van AgrSP, en loop naar het hoofd
van AgrSP, AgrS. Er vindt dus tweemaal kenmerk checking plaats:
eenmaal tussen het hoofd AgrS en ik, en eenmaal tussen het hoofd
van AgrS en loop.12 Het kenmerk van AgrS dat gecheckt
wordt met de specificeerder (ik) noemt Chomsky N-kenmerk,
het kenmerk van AgrS dat gecheckt wordt met het hoofd (loop) noemt
hij V-kenmerk. De congruentie tussen ik en loop vindt
dus uitsluitend plaats door bemiddeling van het functionele hoofd AgrS.
In feite congrueren ik en loop niet met elkaar, maar elk
congrueert met AgrS, en wel respectievelijk met het N-kenmerk en het V-kenmerk
van AgrS.
Deze opzet is van groot belang voor parametrisatie van
woordvolgorde. Chomsky (1992) stelt voor om de N-kenmerken en de V-kenmerken
een bepaalde binaire waarde te geven. Als de N-kenmerken van een functioneel
hoofd sterk zijn, dan moet dat kenmerk op S-structuur gecheckt worden.
Dat betekent dat de specificeerder van die functionele projectie op S-structuur
gevuld moet zijn. Is het N-kenmerk zwak, dan moet de betreffende
specificeerder pas gevuld worden op LF. Evenzo met de V-kenmerken: is een
V-kenmerk sterk, dan moet het werkwoord zich op S-structuur naar het betreffende
functionele hoofd begeven; is het zwak, dan moet deze werkwoordsverplaatsing
uitgesteld worden tot LF.
In het Nederlands hebben we te maken met een WhP en een
TopP. In Wh bevindt zich een kenmerk [wh], in Top een kenmerk [topic].
Deze kenmerken moeten ook opgesplitst worden in een N-kenmerk en een V-kenmerk.
Het N-kenmerk van Wh wordt gecheckt door een woordgroep die het kenmerk
[wh] draagt naar de specificeerderpositie van de WhP te verplaatsen. Deze
verplaatsing is in het Nederlands altijd zichtbaar, dus het N-kenmerk van
Wh is sterk:
(27) a. Wat zie ik?
b. * Ik zie wat?
Hetzelfde geldt voor het N-kenmerk van Top, al is dat moeilijker aan te tonen:
(28) a. Dat geloof ik niet.
b. Ik geloof dat niet.
De (a)-zin geeft aan dat Topics zichtbaar naar voren verplaatst
worden. Toch is ook (b) grammaticaal. Omdat we aannemen dat verplaatsing
nooit optioneel is (een belangrijke stelling van het minimalistische programma),
moeten we concluderen dat dat in (b) het kenmerk [topic] mist.
Hoe zit het met de V-kenmerken? In (27a) is het werkwoord
links van het subject terecht gekomen. Deze verplaatsing hangt blijkbaar
nauw samen met het vraagkarakter van de zin. Dit wordt verklaard als we
aannemen dat het V-kenmerk van Wh sterk is. Zie in (27a) is dan
aan Wh geadjungeerd om dit sterke V-kenmerk te checken.
Hetzelfde geldt voor het werkwoord geloof in (28a).
Ook het V-kenmerk van Top moet dus sterk zijn.
Niets in het minimalistische programma dwingt echter
af dat de kenmerken van Wh en Top beide sterk zijn. We verwachten dat hier
variatie bestaat. Het is dus mogelijk dat er talen bestaan die het werkwoord
naar voren verplaatsen in vraagzinnen, maar niet in topicalisaties. In
dat geval is het V-kenmerk van Wh sterk, maar het V-kenmerk van Top zwak.
Inderdaad liggen in het Engels de zaken anders dan in
het Nederlands. Alleen in de vraagzin (29a) komt het werkwoord links van
het subject terecht:
(29) a. Who did you see?
b. Him I did not see
Hier is blijkbaar het V-kenmerk van Wh sterk, en het V-kenmerk
van Top zwak.
De variatie die er tussen talen op dit punt bestaat vormt
een argument voor het onderscheiden van een WhP en een TopP.
4.2 De situatie dat vraagzinnen werkwoordverplaatsing laten zien en topicalisaties niet treffen we zelfs in het Nederlandse taalgebied aan, namelijk in de West-Vlaamse en Frans-Vlaamse dialecten. De afwezigheid van inversie in deze dialecten is o.a. opgemerkt door Vanacker (1968) en Debrabandere (1976). Hieronder geven we enkele voorbeelden:
(30) In 't begun me gaan rekan missen
in het begin we zullen alsmaar ernaast zitten
(Kortrijk, Debrabandere 1976:88)
(31) Zoender entwat te zeggen, Wansje loat zen zwiins
zonder iets te zeggen Wansje laat zijn varkens (achter)
(Oostende, Winkler 1874:364)
(32) Bleke viezen me zieni fele gimeer uliern
bleke kalveren we zien niet veel meer hier
(St. Sylvestre-Kappel, RND 6: N105)
Ook in de oudere literatuur komen we dergelijke voorbeelden tegen. Vercouillie (1885:47) meldt de volgende Westvlaamse voorbeelden "uit eigen observatie":
(33) Bijgevolg er kwamen geene inschrijvingen
(34) Steunende op die beoordelingen, ik heb ze op mij
genomen
Vercouillie merkt hierbij op: "De meest gebruikte woordschikking plaatst het onderwerp vóór het werkwoord." (a.p.). Eveneens uit eigen observatie kunnen we (35) melden:
(35) Binnen een maand het is gedaan (BRT, 21 april 1993)
Voorbeelden van vraagzinnen waarbij het werkwoord
niet over het onderwerp heen getild is hebben we echter nergens kunnen
aantreffen. We moeten dus de mogelijkheid openhouden dat werkwoordsverplaatsing
bij vraagzinnen onafhankelijk is van werkwoordsverplaatsing bij topicalisaties.
Zelfs als er tussen beide verschijnselen op het oog geen verschil is, zoals
in het moderne ABN, kunnen we ze niet over één kam scheren.
Dan zouden we immers niet in staat zijn om diachronische en dialectische
variatie op dit punt te bespreken.13
De afwezigheid van werkwoordsverplaatsing bij topicalisatie
(maar niet bij Wh-verplaatsing) is een mogelijkheid die direct door het
Minimalistische Programma wordt voorspeld. Cruciaal hiervoor is echter
dat we aannemen dat CP bestaat uit afzonderlijke functionele projecties
voor Wh-groepen en voor Topics.
Bovenstaande feiten kunnen alleen per stipulatie worden
afgeleid wanneer er geen aparte functionele projecties voor Wh-groepen
en voor Topics worden aangenomen. Het voordeel van het Minimalistische
kader is bovendien dat het een specifieke theorie van parametrisatie biedt
waarmee de aangetroffen variatie op principiële wijze geanalyseerd
wordt. In het Barrierskader (Chomsky 1986) of het Regeer- en Bindkader
(Chomsky 1981) was er bijvoorbeeld in het geheel geen theorie van parametrisatie
en kon in principe alles een parameter zijn. Dat laatste is natuurlijk
een erg onbevredigende situatie, die leidde tot de postulatie van allerlei
parameters, die de toets der kritiek niet hebben kunnen doorstaan. Vaak
waren die parameters ook onleerbaar op basis van het type zinnen waaraan
het taallerend kind wordt blootgesteld.
Het minimalistische programma, in combinatie met de WhP-TopP
hypothese, biedt meer structuur, maar een eenvoudiger analyse.
4.3. Bij de West-Vlaamse zinnen zijn twee zaken van belang. In de eerste plaats hebben de gerapporteerde zinnen zonder werkwoordsverplaatsing naar TopP alle een volgorde waarin een Topic voorafgaat aan het subject (Debrabandere 1976). De vraag rijst waarom het werkwoord na het subject zou aangetroffen worden. Dit duidt erop dat er na het subject een landingsplaats is voor het werkwoord in hoofdzinnen, namelijk het hoofd van AgSP, zoals door Zwart (1992a) is voorgesteld:
(36) [TopP Zoender entwat te zeggen [AgSP Wansje [loat zen zwiins achter]]]
Als er geen AgSP zou zijn, dan biedt de standaardanalyse
slechts de volgende twee mogelijkheden. Ofwel het werkwoord staat in zijn
basispositie ofwel het werkwoord staat in Top. Het werkwoord gaat in het
bovenstaande voorbeeld vooraf aan het lijdend voorwerp: het werkwoord staat
dus niet in zijn basispositie achteraan in de zin (aangegeven door achter).
De andere mogelijkheid is dat het werkwoord in Top (of C in de oude standaard
analyse) staat. Maar dan is het optreden van twee constituenten voor het
werkwoord een probleem (en bovendien is de volgorde dan altijd topic-subject).
Het is onduidelijk hoe het subject zich tussen het Topic
en het werkwoord in Top zou kunnen wurmen. Men zou het subject naar de
Spec van de oude CP (of onze TopP) kunnen verplaatsen gevolgd door adjunctie
van het topic aan CP, aldus de volgorde topic subject werkwoord
afleidend. Maar dan rijst de vraag waarom niet evenzeer het topic naar
de Spec van CP zou kunnen, terwijl het subject aan CP adjungeert, aldus
de niet-bestaande volgorde *subject-topic-werkwoord afleidend. Bovendien
heeft deze adjunctieanalyse niets principiëels te zeggen over het
parametrisch verschil tussen de relevante Vlaamse dialecten en het ABN,
laat staan dat de asymmetrie tussen wh-groepen en topics verantwoord zou
kunnen worden.
Bovenstaande zinnen vormen daarom een argument voor werkwoordsverplaatsing
naar AgSP. Deze conclusie kunnen we eenvoudig uitbreiden tot subjectsinitiële
hoofdzinnen in het ABN:
(37) a. Jan laat zijn varkens achter
b. Het regent
Er is geen enkele indicatie dat het subject in (37) naast
de congruentiekenmerken nog andere kenmerken heeft die een extra verplaatsing
zouden afdwingen. De congruentiekenmerken worden gecheckt in AgrSP (voorheen
IP). De categoriale status van deze zinnen moet dus AgrSP zijn, zoals uitgebreid
betoogd in Zwart (1992a).
In de tweede plaats moet vermeld worden dat werkwoordsverplaatsing
naar TopP in dezelfde Vlaamse dialecten niet uitgesloten is. De optionaliteit
van werkwoordsverplaatsing wijst erop dat in deze dialecten sprekers zowel
de beschikking hebben over een sterk V-kenmerk voor TopP als over een zwak
V-kenmerk. In zijn algemeenheid kan optionaliteit van een verschijnsel
op deze manier geanalyseerd worden (voor argumenten, zie Hoekstra 1992a).
Er is immers geen enkele reden om aan te nemen dat een taal niet beide
mogelijkheden van een parameter zou kunnen hebben. Vanuit Chomskiaans mentalisme
is een dergelijke distantie tussen taal en grammatica zelfs wenselijk.
5. Beperkingen op topicalisatie
5.1. Tot hiertoe hebben we argumenten aangedragen die
het opsplitsen van CP in WhP en TopP ondersteunen. Nu moeten we ons echter
richten op een probleem dat door deze opsplitsing in het leven geroepen
wordt.
Het probleem is dat de Spec,TopP en de Spec,WhP schijnbaar
nooit gelijktijdig gevuld kunnen zijn. Dit blijkt duidelijk uit zinnen
als de volgende:14
(38) a. * Wanneer mijn notities heeft Jan gelezen?
b. * Wanneer heeft mijn notities Jan gelezen?
In de standaardanalyse kunnen de zinnen hierboven eenvoudig uitgesloten worden. Als vraagwoorden en Topics beide naar de Spec,CP verplaatst moeten worden, is er maar plaats voor één van beide. Laten we ervan uitgaan dat in deze zinnen heeft in C staat en het onderwerp Jan in Spec,IP. De (a)-zin is dan uitgesloten omdat twee constituenten in één positie staan (Spec,CP), en de (b)-zin is uitgesloten omdat dat boek geadjungeerd is aan IP.15 Dat dat laatste onmogelijk is weten we uit zinnen als (39), zonder focus scrambling interpretatie, waar dat boek tussen het voegwoord en het onderwerp in staat:
(39) * Ik zei dat mijn notities Jan gelezen had
In de analyse waarin CP opgesplitst wordt in WhP en TopP
moet echter een extra verklaring gegeven worden voor de ongrammaticaliteit
van de zinnen in (38). (38) kan onmogelijk uitgesloten worden door te stipuleren
dat het V-kenmerk van Wh sterk is. Dit dwingt verplaatsing van het werkwoord
naar Wh af, hetgeen resulteert in zin (38b). Maar ook (38a) is ongrammaticaal.
De observatie is blijkbaar dat Spec,WhP en Spec,TopP niet beide gevuld
kunnen zijn.
Nu is deze observatie ook niet geheel correct. Als we
teruggaan naar de zinnen waarin topicalisatie vanuit een ingebedde vraag
plaatsvindt, dan zien we dat in het CP-systeem van een bijzin Spec,WhP
en Spec,TopP wél beide gevuld mogen zijn. Zin (40) hieronder heeft
een structuur als in (41):
(40) Morgen weet ik hoe laat ik kan
(41) [TopP Morgeni weet [AgSP
ik ... [WhP [hoe laat]j
[TopP ti [AgSP ik ti
tj kan]]]]]
In het bijzingedeelte is de Spec,WhP gevuld door hoe
laat, en de Spec,TopP door het spoor van Topic-verplaatsing. Een simpele
descriptieve generalisatie, als we daar al op uit waren, zal dus niet volstaan.
Toch kan het probleem dat de zinnen in (38) stellen eenvoudig
worden opgelost, wanneer we uitgaan van de juiste analyse van topicalisatie
(cf. sectie 3.1). We brengen in herinnering dat Weerman (1989), in navolging
van Chomsky (1977) en Koster (1978b), topicalisatie analyseert als een
combinatie van (a) het basisgenereren van een Topic, en (b) het verplaatsen
van een operator-achtig element. Een eenvoudige zin als (42) krijgt daarmee
een analyse als in (43):
(42) Dat boek ken ik niet
(43) [ [dat boek] Oi ken [ik ... ti
niet]]]
In de analyse van Chomsky (1977) en Weerman (1989) is
het operator-achtig element een wh-element. Wij hebben hierboven al betoogd
dat dat onjuist is: topicalisatie bevat geen verkapte wh-verplaatsing.
Maar dat wil niet zeggen dat de structuur in (43) onjuist is. Laten we
de structuur in (43) overnemen, met dien verstande dat we de lege operator
niet een wh-operator maar een topic-operator noemen.
In deze analyse van topicalisatie wordt het Topic zelf
nooit verplaatst. Het wordt basis-gegenereerd als eerste zinselement. Daarom
noemen we het Topic, in navolging van Koster (1978b), een satelliet.
Wat verplaatst wordt in topicalisatieconstructies is dus de lege operator.
Het is ook de lege operator die het [topic] kenmerk draagt, en die een
aangewezen landingsplaats heeft in de Spec,TopP.
De ongrammaticaliteit van de zinnen in (38) volgt nu
uit de aanname dat satellieten altijd perifeer moeten optreden. (38b) heeft
in de satellietanalyse de volgende structuur:
(44) * [WhP Wanneer heeft [TopP
[dat boek] [TopP Oi
[AgS Jan ... gelezen ]]]]
In deze structuur is de satelliet dat boek niet perifeer,
en daarom is (38b) ongrammaticaal.
We zullen nu eerst een argument presenteren ten gunste
van de satelliet analyse van topicalisatie. Vervolgens laten we zien dat
er bij topicalisatie in het Nederlands altijd sprake is van een
lege operator.
5.2. De satelliet-analyse van topicalisatie wordt gesteund door een aantal observaties. Bekijk het volgende contrast:
(45) a. Ik vraag me af of/*dat Jan LGB gelezen
heeft
b. Of/dat Jan LGB gelezen heeft vraag ik me af
Zich afvragen heeft een ingebedde vraag als complement, zoals in (45a), of een NP, zoals in (46) hieronder:
(46) Ik vraag mij een hoop/het volgende/dat af
Ingebedde vragen zijn WhPs, en dus is het voegwoord of
verplicht in (45a). In (45b) is het complement van zich afvragen
getopicaliseerd. Opmerkelijk genoeg is in deze configuratie het voegwoord
dat veel acceptabeler dan in de niet-getopicaliseerde variant. En
dit zonder verandering van interpretatie: (45b) met dat heeft dezelfde
interpretatie als (45a) met of. Hoe is dit te verklaren?
De satelliet-analyse biedt hier een eenvoudige oplossing.
In die analyse is de vooropgeplaatste bijzin in (45b) aan het begin van
de zin basis-gegenereerd als satelliet. In de Spec,TopP bevindt zich de
lege operator, die naar voren verplaatst is:
(47) [Of/dat Jan LGB gelezen heeft] Oi vraag ik me ti af
In deze zin is niet de bijzin maar de lege operator het
grammaticaal complement van zich afvragen, zoals de NPs dat zijn
in (46). Als de bijzin hier niet het grammaticaal complement van zich
afvragen is, hoeft hij natuurlijk niet verplicht de vorm van een WhP
aan te nemen.16 Het contrast in (45) ondersteunt het idee dat
er in (45b) een lege operator aanwezig is die aan de selectie-eisen van
het matrix werkwoord voldoet.
Ook een ander probleem verdwijnt als sneeuw voor de zon
onder de satelliet-analyse. Bezie de volgende zinnen:
(48) a. Zulk werk doet Jan niet
b. Jan doet zulk werk niet
(49) a. Boeken lezen doet Jan niet
b. * Jan doet niet boeken lezen
(48) laat zien dat niet-causatief doen onder andere NPs selecteert. De grammaticaliteit van (49a) is een probleem indien wordt aangenomen dat de vooropgeplaatste VP het verplaatste complement van doen is: uit (49b) blijkt immers dat doen geen VPs selecteert. Het contrast in (49) volgt echter uit de satelliet-analyse: in (49a) voldoet de lege topic operator aan de categoriale selectie-eisen van doen.
5.3. Tenslotte dienen we in te gaan op de beperkingen
op topicalisatie in ingebedde zinnen. Dit vraagstuk is de laatste jaren
wijd en zijd besproken, vooral met betrekking tot de Germaanse talen. We
moeten ons in dit bestek helaas tot het Nederlands beperken.
We hebben de stelling verdedigd dat het voegwoord dat
in het hoofd van TopP staat. Dit roept de vraag op waarom Topics nooit
in de Spec,TopP van een ingebedde zin mogen verschijnen, onmiddelijk voorafgaand
aan het voegwoord:
(50) * Jan zei [dat boek dat [hij niet gelezen had]]
Merk op dat dit probleem ook speelt wanneer we CP niet
opsplitsen in WhP en TopP. Immers, in de standaardanalyse is de Spec,CP
het doelwit voor topicalisatie, en bevindt zich het voegwoord dat
in het hoofd van CP.
De satelliet-hypothese brengt ook hier licht: in (50)
is dat boek een satelliet, en wordt de Spec,TopP bezet door de lege
operator. Aangezien satellieten perifeer moeten zijn is in een ingebedde
zin geen plaats voor topicalisatie. Het probleem dat (50) stelt is identiek
met het in sectie 5.1. aangeroerde probleem, en wordt op dezelfde wijze
opgelost: topicalisatie geschiedt in het Nederlands altijd met behulp van
een lege operator.
Ook ongrammaticaal is de volgende constructie:
(51) * Jan zei dat dat boek hij niet gelezen had
Dit volgt uit de aannames van het minimalistische programma.
Topicalisatie kan uitsluitend de Spec,TopP tot doelwit hebben. In (51)
is het boek geadjungeerd aan AgrSP, een adjunctie die nergens door
wordt afgedwongen en dus uitgesloten is.
Wel grammaticaal is (52):
(52) Jan zei dat gisteren hij het boek gelezen had
Maar aangezien (51) ongrammaticaal is kunnen we (52) niet beschouwen als een topicalisatiestructuur. Blijkbaar is hier iets anders aan de hand, namelijk dat adverbia op meerdere plaatsen in de structuur gegenereerd kunnen worden:
(53) a. ... dat gisteren hij het boek gelezen had
b. ... dat hij gisteren het boek gelezen had
c. ... dat hij het boek gisteren gelezen had
d. ... dat hij het boek gelezen had gisteren
Op de vele vragen die de distributie van adverbia oproept
kunnen wij hier niet ingaan.
De problematiek van ingebedde topicalisatie werpt een
interessant nieuw licht op de status van het aanwijzend voornaamwoord dat
vaak in topicalisatieconstructies kan optreden:
(54) a. Jan die ken ik niet
b. Boeken lezen dat doet hij niet
c. Overal waar de meisjes zijn daar is het bal
d. Gisteren toen deed ik het nog
Men zou kunnen veronderstellen dat dit voornaamwoord de
zichtbare versie van de lege topic-operator is. Dat zou betekenen dat het
d-woord naar Spec,TopP verplaatst wordt, net als de lege operator.
Dit zou tot de veronderstelling leiden dat de zinnen
in (55) zuivere TopPs zijn, met het d-woord in de Spec,TopP en, cruciaal,
geen satelliet:
(55) a. Die ken ik niet
b. Dat doet hij niet
c. Daar is het bal
d. Toen deed ik het nog
Als dat zo zou zijn, dan zouden we verwachten dat d-woorden ook in ingebedde zinnen in de Spec,TopP kunnen optreden. Maar dat is niet het geval:
(56) a. * Jan zei die dat hij niet kende
b. * Iedereen houdt vol daar dat het bal is
(56) is net zo slecht als (50).
Het lijkt er dus op dat d-woorden geen operatoren zijn
maar satellieten, en dat er in de zinnen in (54) sprake is van multipele
links-dislocatie. Dat dit in het Nederlands doorgaans mogelijk is blijkt
uit zinnen als in (57):
(57) a. Jan die jongen die ken ik niet
b. In Haarlem daar in die stad is Beets toen onthoofd
In deze analyse is het optreden van d-woorden in topicalisatieconstructies dus niet essentieel. Er is dus ook geen reden om in zinnen als (58) een leeg d-woord aan te nemen:
(58) a. Jan ken ik niet
b. Iedereen kende ik
Het verschijnsel van topic-drop wekt tenslotte geen verbazing binnen een analyse waarin alle topicalisatie immers om te beginnen al met behulp van een lege operator plaatsvindt. Topic-drop is hieronder geïllustreerd:
(59) a. Doe ik direct
b. [TopP Oi Doe [AgSP
ik [... direct ... ti ...]]]
(60) Heb ik gisteren gekocht
Topic-drop kan alleen als het uit de context direct duidelijk
is hoe het lege topic geinterpreteerd moet worden. We zien dat in dat geval
vanuit de context het lege topic zijn phi-kenmerken kan krijgen. Uiteraard
krijgt het lege topic in dat geval altijd een referentiele interpretatie.
Het belang van topic-drop is dat analyses die toestaan dat de Spec van
TopP lexicaal gevuld kan worden toch moeten aannemen dat er een lege operator
in de Spec van TopP kan staan. Onze analyse, volgens welke er nooit lexicaal
materiaal in de Spec van TopP zit, is dus restrictiever, en verklaart toch
het probleem dat de zinnen als (50) stellen.
Al met al lijken de mogelijkheden tot ingebedde topicalisatie
in het Nederlands nihil te zijn. Toch is er een strategie die ingebedde
topicalisatie in het Nederlands weer mogelijk maakt: de anakolouth (zie
hierover De Vries 1910), zoals hieronder geïllustreerd:
(61) Jan zei dat || dat boek dat kende hij niet
Merk op dat het gedeelte na de breuk (aangegeven met ‘||’) de hoofdzinsvolgorde vertoont. Hier is dus sprake van een geheel nieuwe hoofdzin, en niet van grammaticale inbedding.17
5.4. Samenvattend lijken de beperkingen op het gelijktijdig
vullen van Spec,WhP en Spec,TopP alle onafhankelijk afgeleid te kunnen
worden. Het bestaan van deze beperkingen vormt dus geen steun voor de CP-analyse,
noch een probleem voor de WhP-TopP analyse.
6. Conclusie
In dit artikel hebben we betoogd aan de hand van feiten
uit het ABN en uit de Nederlandse dialecten dat CP eigenlijk een parapluterm
is voor twee andere functionele projecties, namelijk TopP en WhP. Hiermee
worden een aantal mysterieuze verschijnselen nu inzichtelijk gemaakt: het
optreden van dubbele voegwoorden, voegwoordverschillen onder lange Wh-verplaatsing
vergeleken met lange Topic-verplaatsing, het verschil tussen Wh-groepen
en Topics waar het gaat om het aantrekken van het werkwoord in de West-Vlaamse
en Frans-Vlaamse dialecten, de positie van het subject tussen topic en
werkwoord in die dialecten, topicalisatie uit Wh-zinnen vandaan, het ‘verdwijnen’
van selectie-eisen onder topicalisatie, enz. De WhP-TopP hypothese leidt
tot een verdere verfijning van de analyse van de Nederlandse zin. Het succes
van deze analyse is overigens niet beperkt tot het Nederlands. Ook klassieke
voegwoordvraagstukken uit de frisistiek blijken met behulp van deze hypothese
oplosbaar (J. Hoekstra 1993). Dit alles is voor een belangrijk deel te
danken aan twee factoren: (i) aan het Minimalistische Programma, dat parametrische
verschillen tussen talen postuleert die ook daadwerkelijk worden aangetroffen;
(ii) aan het postuleren van meer structuur. Zoals in de inleiding werd
aangetoond, is die tweede factor van cruciaal belang geweest bij iedere
doorbraak in de afgelopen vijftien jaar. Hieruit valt iets te leren.
Noten
1. We bedanken Hans den Besten, Marcel den Dikken en Jarich
Hoekstra voor hun uitgebreide commentaar.
2. Deze ontwikkeling bestaat in de scheikunde en de biologie
reeds enkele eeuwen: er worden steeds rijkere moleculaire structuren voorgesteld.
Dit maakt het tevens mogelijk om de algoritmen die deze structuren bewerken
simpel te houden. Het is dan ook niet te begrijpen dat vele taalkundigen
sceptisch staan tegenover deze ontwikkeling naar rijkere structuren. De
scepticus wordt er daarom ten overvloede aan herinnerd dat bijna elk serieus
syntactisch principe in structurele termen (c-commanderen of
directe dominantie) is gedefinieerd.
3. Hierin sluiten wij ons aan bij Müller & Sternefeld
(1992), die hetzelfde betogen op grond van cross-linguistisch onderzoek
naar extractiefeiten. Het voorstel van Culicover, dat zich met name op
inversie na negatieve constituenten in het Engels richt, valt buiten het
bestek van ons op topics en vraagwoorden in het Nederlands gerichte artikel.
Hetzelfde geldt voor voorstellen die voegwoordverbuiging middels een extra
agreement projectie in CP proberen te analyseren. Zie voor voegwoordverbuiging
in een minimalistisch kader, Hoekstra (1993b), Zwart (1993).
4. Een linguist die in eerste instantie ontkende of
dat ooit gehoord te hebben meldde ons later dat ze het inderdaad had
waargenomen bij een vriendin. Dit toont aan dat men zich niet geheel en
al bewust is van wat men hoort.
5. Achterwaartse conjunctiereductie kan overigens wél
een morfologisch complex opsplitsen, zoals in om- of doordat, en
vormt daarom geen betrouwbare test, in tegenstelling tot het in de text
gebruikte voorwaartse conjunctiereductie. Over het verschil tussen voor-
en achterwaartse conjunctiereductie, zie o.a. De Vries (1992).
6. Dit geldt voor sprekers die dubbele voegwoorden zonder
meer toelaten. Dat er een significant verschil is tussen het opsplitsen
van ofdat, enerzijds, en morfologische complexen als hoewel,
anderzijds, zal iedereen beamen, al kunnen de meningen over de absolute
grammaticaliteitsoordelen uiteenlopen (zie Hoekstra 1992). Merk verder
op dat de volgende zin onacceptabel is:
(i) * Wij weten niet hoe [of Jan aan het mes is gekomen]
en [of hij het door
de douane heeft gesmokkeld]
Hier hebben we echter te maken met een coordinatie van
submaximale projecties (namelijk Wh’), terwijl het in de tekst om maximale
projecties gaat (TopP). Het voert te ver om op deze coordinatiesubtiliteiten
in te gaan.
7. Overigens kan zelfs in het ABN de combinatie of
dat optreden, en wel in het tweede conjunct van een coordinatie (Paardekooper
1977, De Rooy 1978):
(i) a. Ik weet niet of hij nog komt of dat hij de hele
dag weg blijft
b. ... of [ [- hij nog komt] of [dat hij de hele dag
weg blijft] ]
Dit volgt uit onze analyse, indien we het voorstel van
Hoekstra (1992b) overnemen volgens welke het ABN het voegwoord dat
deleert (aangegeven door een liggend streepje) indien het rechts-adjacent
aan het onderschikkend voegwoord of staat.
8. In het vervolg zal duidelijk worden waarom we hier
het symbool TopP gebruiken in plaats van het neutralere CP. Voorlopig wordt
met TopP bedoeld: een niet-Wh CP.
9. Hetzelfde geldt ook voor de bijzinnen. De bijzin bij
denken is dus een WhP, als er Wh-extractie uit vandaan heeft plaatsgevonden.
Merk op dat deze WhP semantisch leeg is, en dus op LF de semantische selectierelatie
tussen matrixwerkwoord en TopP niet blokkeert, evenmin als bijvoorbeeld
de vacueuze Agr-projecties semantische selectierelaties blokkeren.
10. De feiten die erop wijzen dat topicalisatie vanuit
wh-eilanden mogelijk is, zijn zeer problematisch voor Rizzi's theorie van
'Relativized Minimality' (Rizzi 1990). Volgens deze theorie mogen A'-posities
nooit overgeslagen worden bij A'-verplaatsing. Wh-verplaatsing en topicalisatie
gelden als A'-verplaatsing, en de Spec,CP, en dus ook de Spec,WhP en de
Spec,TopP, gelden als A'-posities.
11. Dat (24b) nog een andere interpretatie heeft is niet
relevant. Ook wanneer een werkwoord verplicht een afhankelijke vraag selecteert
is de aanwezigheid van of verplicht, blijkens (i):
(i) * Ik vraag mij af dat Jan komt
12. Er wordt aangenomen dat werkwoordverplaatsing adjunctie
aan een hoofd is.
13. Verschillen tussen wh-verplaatsing en topicalisatie
zijn bijvoorbeeld eveneens bekend in oudere stadia van het Hoogduits (Tomaselli
(1991)).
14. Zinnen van het type (38b) die wél grammaticaal
zijn betreffen Focus Scrambling (Neeleman 1990), gesignaleerd door zulke,
zelfs, e.d., zie (i). Normale topicalisatie heeft echter geen focus
scrambling nodig om grammaticaal te hoeven zijn.
(i) Waarom heeft zulke boeken zelfs je vader niet willen lezen
15. Chomsky (1986) stipuleert dat adjunctie van
Wh-groepen aan IP onmogelijk is (terwijl adjunctie van topic-groepen aan
IP wel is toegestaan), en kan zo topic-wh asymmetriën met betrekking
tot verplaatsing aan. Het bestaan van dubbele voegwoorden, en de correlaties
met topic- en Wh-verplaatsing, blijven dan echter onverklaard. Een stipulatie
verraadt zijn aard doordat hij maar voor één geval werkt,
terwijl onze analyse verschillende feiten aan elkaar relateert. In het
Minimalistische Programma kunnen we overigens alle adjunctie aan IP uitsluiten
door de aanname te maken dat alleen specifierposities checking posities
zijn (vgl. Zwart 1992b).
16. De keus tussen of of dat in (47) is
een zaak van pragmatiek: als de vorige spreker bijvoorbeeld gezegd heeft,
Het bleek wel dat Jan LGB gelezen heeft, dan is (47) met dat
minstens even goed als met of. In dezelfde context blijft (45a)
met dat ongrammaticaal.
17. Dit kan op vele manieren worden aangetoond, o.a.
aan de hand van het feit dat dit type ‘bijzinnen’ eilanden zijn voor wh-verplaatsing:
(i) * Welk boek zei je [ dat || deze jongens die t hadden
gelezen]
(ii) * Jan vroeg [Oi of || dat boek dat had
ik gelezen ]
‘||’ markeert weer de breuk waaroverheen noch welk
boek noch de lege operator verplaatst kan worden.
Bibliografie
Besten, H. den (1977) "On the Interaction of Root Transformations
and Lexical Deletive Rules". Ms., Universiteit van Amsterdam. Verschenen
als (1983), in W. Abraham, ed., On the Formal Syntax of the West Germania.
Papers from the "Third Groningen Grammar Talks". John Benjamins, Amsterdam.
Blancquaert E. & W. Pée (1930-1982) (eds)
Reeks Nederlands Dialect-atlassen (RND). Antwerpen.
Bont, A.P. de (1962) Dialekt van Kempenland. Van
Gorcum, Assen.
Bresnan, J. (1972) Theory of Complementation in English
Syntax. Dissertatie, MIT. Verschenen (1979). Garland, New York.
Chomsky, N. (1973) "Conditions on Transformations". In
S. Anderson & P. Kiparsky, eds., A Festschrift for Morris Halle.
Holt, Rinehart & Winston, New York.
Chomsky, N. (1977) "On Wh-Movement". In P. Culicover,
Th. Wasow, A. Akmajian, eds., Formal Syntax. Academic Press, New
York.
Chomsky, N. (1986) Barriers. Mit Press, Cambridge.
Chomsky, N. (1991) "Some Notes on Economy of Derivation
and Representation". In R. Freidin, ed., Principles and Parameters in
Comparative Grammar. MIT Press, Cambridge
Chomsky, N. (1992) "A Minimalist Program for Linguistic
Theory". MIT Occasional Papers in Linguistics 1. Massachusetts Institute
of Technology.
Cinque, G. (1990) Types of A'-Dependencies. MIT
Press, Cambridge.
Culicover, P. (1991) "Topicalisation, inversion, and
complementisers in English", OTS Working Papers. Going Romance and Beyond.
University of Utrecht, Utrecht.
Debrabandere, F. (1976) "De SVf-woordorde in Zinnen met
een Aanloop". In Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponomie
en Dialectologie, 87-97. Drukkerij G. Michiels, Tongeren.
Fanselow, G. (1987) Konfigurationalität.
Narr, Tübingen.
Hoekstra, E. (1992a) "Generative Grammar meets Dialectal
Variation", in D. Gilberts & S. Looyenga (in press) Language and
Cognition II, University of Groningen.
Hoekstra, E. (1992b) Of en dat nader bekeken.
De Nieuwe Taalgids 85, 441-445.
Hoekstra, E. (1993a) "Dialectal Variation inside CP as
Parametric Variation", in W. Abraham & J. Bayer, eds., Dialektsyntax,
Linguistische Berichte, Sonderheft 5.
Hoekstra, E. (1993b) “Some Implications of Number Agreement
on COMP”, in F. Drijkoningen & K. Hengeveld (red.) Linguistics in
the Netherlands 1993, John Benjamins, Amsterdam, 61-68.
Hoekstra, J. (1993) “The Split CP Hypothesis and the
Frisian complementiser system”. Ms., Fryske Akademy, Ljouwert.
Koster, J. (1978a) Locality Principles in Syntax.
Foris, Dordrecht.
Koster, J. (1978b) "Why Subject Sentences Don't Exist".
In S.J. Keyser, ed., Recent Transformational Studies in European Languages.
MIT Press, Cambridge.
Koster, J. (1987) Domains and Dynasties. Foris,
Dordrecht.
Lasnik, H. & M. Saito (1984) "On the Nature of Proper
Government". Linguistic Inquiry 15, 235-289.
Müller, G. & W. Sternefeld (1992) "Improper
Movement and Unambiguous Binding". Ms., Universiteit van Konstanz.
Neeleman, A. (1990) “Scrambling as a D-structure phenomenon”.
In N. Corver & H. van Riemsdijk (1994,red.) Studies on Scrambling.
Mouton de Gruyter, Berlijn, 387-429.
Paardekooper, P. (1977) “Of het nou regent of dat
het mooi weer is als bw bep.”. De Nieuwe Taalgids 70, 162-170.
Rizzi, L. (1990) Relativised Minimality. MIT Press,
Cambridge.
Rooy, J. de (1965) Als-Of-Dat. Van Gorcum, Assen.
Rooy, J. de (1978) “Het ene of is het andere niet”.
De Nieuwe Taalgids 71, 146-148.
Ross, J.R. (1967) Constraints on Variables in Syntax.
Dissertatie, MIT.
Tomaselli, A. (1991) "Cases of V-3 in Old High German".
Groninger Arbeiten zur germanistischen Linguistik 33, 93-127.
Vanacker, V.F. (1968) "Syntaktische Daten aus Französisch-Flämischen
Tonband Aufnahmen". In L.E. Schmitt, ed., Verhandlungen des 2e Internationalen
Dialektologencongresses, Beiheft 4 des Zeitschrift für Mundartforschung
II, Steiner, Wiesbaden, 844-855.
Vercouillie, J. (1885) "Spraakleer van het Westvlaamsch
dialect". Onze Volkstaal II, 3-47.
Vries, G. de (1992) On Coordination and Ellipsis.
Dissertatie, Katholieke Universiteit Brabant.
Vries, W. de (1910) Dysmelie. Opmerkingen over de
Syntaxis. Verhandeling behorende bij het programma van het gymnasium
der gemeente Groningen voor het jaar 1910-1911. Stads- en Handels-Stoomdrukkerij
B. Jacobs, Groningen.
Weerman, F. (1989) The V2 Conspiracy. Dissertatie,
Rijksuniversiteit Utrecht.
Winkler, J. (1874) Algemeen Nederduitsch en Friesch
Dialecticon. Martinus Nijhoff, 's Gravenhage (reprinted (1972) Dr.
Martin Sändig oHG, Wiesbaden).
Zwart, J.-W. (1992a) "Verb-Movement and Complementizer
Agreement". Lezing op het GLOW Colloquium, Lissabon. Verschenen in J.D.
Bobaljik & C. Philips, eds., Papers on Case and Agreement 1.
MIT Working Papers in Linguistics 18.
Zwart, J.-W. (1992b) "Matching", in D. Gilberts &
S. Looyenga (in press) Language and Cognition II, University of
Groningen.
Zwart, J.-W. (1993) Dutch Syntax: a Minimalist Approach.
Dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen.