De Structuur van de CP. Functionele Projecties voor Topics en Vraagwoorden in het Nederlands

Eric Hoekstra & Jan-Wouter Zwart

Spektator 23, 191-212.

1. Inleiding1

In de generatieve taalkunde zijn de meest spectaculaire resultaten te danken geweest aan het aannemen van een rijkere structuur.
Het traditionele idee dat een zin (S) bestaat uit een subject en een predikaat (NP, VP) werd in het begin van de jaren '70 verrijkt door de introductie van het element COMP aan het begin van de zin (Bresnan 1972). Omdat dit element beschouwd kon worden als een tussentijdse landingsplaats voor verplaatsing over een langere afstand, konden onbegrensde transformaties teruggebracht worden tot lokale transformaties die telkens herhaald werden (Chomsky 1973). De beschrijving van vraagwoordverplaatsing werd hierdoor aanzienlijk vereenvoudigd. Bovendien leidde de introductie van COMP tot inzichtelijke analyses van Verb Second verschijnselen (Den Besten 1977) en tot de ontwikkeling van localiteitsprincipes in de syntaxis (Koster 1978a, 1987).
Halverwege de jaren '80 werd de structuur van de zin (inmiddels aangeduid als S' ===> COMP + S) opnieuw uitgebreid. Ditmaal kwam de vernieuwing hierop neer, dat COMP twee posities bevat die verschillende eigenschappen hebben: een hoofdpositie en een specificeerderpositie. Deze uitbreiding was interessant, omdat de zin nu, voor het eerst, geanalyseerd kon worden als alle andere woordgroepen: sindsdien bestaat de zin, nu CP genoemd, uit een hoofd (C), een specificeerder (Spec,CP), en een complement (de oude S, nu IP genoemd) (Chomsky 1986). Het werd hierdoor ook mogelijk om de eigenschappen van de verschillende elementen die naar COMP verplaatst worden uit elkaar te houden. De vraagwoord(groep)en en de zgn. Topics zijn woordgroepen (phrases), en gaan naar Spec,CP; het werkwoord is een hoofd (head), en gaat naar C. Zo leidt de uitbreiding van de structuur tot een radicaal onderscheid tussen verplaatsing van woordgroepen en verplaatsing van hoofden, een onderscheid dat van groot belang is gebleken.
De moderne taalkunde laat tal van andere voorbeelden zien waarin een uitbreiding van de structuur tot een vereenvoudiging van de analyse heeft geleid.2 In dit licht is het interessant dat de laatste jaren van verschillende zijden is betoogd dat de structuur van CP nog verfijnder is dan door Chomsky (1986) werd aangenomen (zie bijvoorbeeld Culicover 1991, Müller & Sternefeld 1992). Aan deze discussie willen wij een bijdrage leveren, door een analyse van enkele structurele aspecten van bijzinnen in het Nederlands.
In dit artikel beargumenteren we dat CP opgesplitst moet worden in twee aparte projecties, WhP en TopP.3 Algemeen wordt aangenomen dat in het Nederlands zowel Topics als vraagwoordgroepen naar Spec,CP verplaatst worden. Wij sluiten ons hierbij aan, maar constateren tevens dat er belangrijke verschillen bestaan tussen de positie van Topics en de positie van vraagwoordgroepen. Hieruit leiden we af dat CP twee specificeerderposities bevat, en dus ook twee hoofden. In de analyse die we voorstellen is de WhP gesitueerd boven de TopP. De TopP is het complement van Wh (het hoofd van de WhP), en het complement van Top is de oude IP (inmiddels AgrSP genoemd, cf. Chomsky 1991, Zwart 1993). Vraagwoordgroepen worden naar Spec,WhP verplaatst, en Topics naar Spec,TopP.
Hieronder zullen we verschillende argumenten presenteren die deze uitbreiding van de structuur van CP ondersteunen. Deze argumenten zijn geplaatst tegen de achtergrond van de jongste versie van de generatieve grammatica, de zgn. minimalistische benadering (Chomsky 1992). Waar nodig zullen we de relevante aspecten van deze benadering illustreren.
 

2. Twee hoofden

2.1. Het eerste argument is eenvoudig. Als er twee functionele projecties zijn, zijn er ook twee hoofden. Het zou daarom het geval kunnen zijn dat beide hoofden lexicaal gevuld zijn. Zo voorspellen we de mogelijkheid dat zinnen ingeleid kunnen worden niet door één voegwoord maar door twee voegwoorden. Wie echter voorstaat dat CP niet uit twee maar uit één functionele projectie bestaat kan deze mogelijkheid niet zonder meer voorspellen.
Nu blijkt uit de literatuur dat het optreden van twee voegwoorden aan het begin van de zin inderdaad regelmatig voorkomt in de dialecten van het Nederlands. Of en dat kunnen samen voorkomen in zinnen als de volgende:

(1) a. Ik weet niet of dat ik kom
b. Schrijf of dat je komt of niet

Deze combinatie kan in het gehele land worden aangetroffen, met uitzondering van de oostelijke helft van Belgisch-Limburg (De Rooy 1965:81-82). De Rooy's bewering is gebaseerd op uitgebreide dialectenquêtes zoals de RND (Blanquaert en Pée 1930-1982).
Ook de dialectgrammatica's bieden evidentie voor het optreden van twee voegwoorden. De Bont (1962:457) geeft de volgende voorbeelden uit Kempenland, onder Eindhoven (transcriptie aangepast):

(2) a. Of dä ge iejt of dä ge niejt zegt, 't is kräk 'tzälfde
b. Of dät-ie liep toen ik er mee de stok aachter gonk!
c. Hij kekt kräk of dät-ie et panneke gebrouken he

Deze combinatie is dus geenszins ongebruikelijk. Wie er op let kan de combinatie of dat in gesproken taal regelmatig observeren.4 De regionale spreiding van de verschillende vormen valt niet binnen het domein van feiten dat een generatieve analyse probeert te verantwoorden. We zullen in het bestek van dit artikel ons beperken tot een analyse van de combinatie of dat.
Wij verantwoorden deze feiten door of onder te brengen in het hoofd van WhP, en dat in het hoofd van TopP. Natuurlijk doen wij ook specifieke voorspellingen over de aard van deze voegwoorden. Die komen bij de presentatie van de overige argumenten aan bod.

2.2. Het tweede argument is gebaseerd op de mogelijkheid de twee voegwoorden van elkaar te scheiden (Hoekstra 1993a). Als er maar één functionele projectie binnen CP is dan is het optreden van twee voegwoorden aan het begin van de zin een probleem. Men zou echter vol kunnen houden dat ofdat een morfologische eenheid vormt. Syntactisch gezien is er dan maar één hoofd, dat in C geïnserteerd wordt. Merk nu op dat er dan in de morfologie toch twee hoofden zijn. Het verschil tussen onze theorie en deze alternatieve morfologische hypothese betreft dan niet of er één of twee hoofden zijn, maar of de hoofden syntactisch projecteren of niet.
Nu is er een eenvoudige test om te beslissen of twee hoofden een morfologische eenheid vormen. Als dat het geval is, kunnen ze niet opgesplitst worden door voorwaartse conjunctiereductie.5 Een en ander is hieronder geïllustreerd:

(3) Hij heeft gegeten en gedronken ===>
* Hij heeft ge- [-geten en -dronken]
(4) De jurk is ver-maakt en ver-knipt ===>
* De jurk is ver- [-maakt en -knipt]

Dit verschijnsel vinden we ook bij voegwoorden, waarvan het morfologisch complexe karakter buiten kijf staat:

(5) Hoe-wel hij jong is en hoewel zij weinig weet ===>
* Hoe- [-wel hij jong is en -wel zij weinig weet]
(6) Ik rijd fiets omdat het droog is en omdat de bus te duur is
* Ik rijd fiets om- [-dat het droog is en -dat de bus
te duur is]

Deze voorbeelden tonen aan dat voorwaartse conjunctiereductie een morfologisch complex niet kan opsplitsen.
De morfologische hypothese volgens welke ofdat een morfologisch complex is voorspelt nu dat ofdat niet opgesplitst kan worden door voorwaartse conjunctiereductie. De volgende voorbeelden tonen aan dat deze voorspelling fout is:

(7) Ik vraag me af of-dat Piet blijft eten en of-dat Jan blijft slapen
===>
Ik vraag me af of- [-dat Piet blijft eten en -dat Jan blijft slapen]
(8) Ik weet waarom of-dat je komt en of-dat je zo vroeg weer
weggaat ===>
Ik weet waarom of- [-dat je komt en -dat je zo vroeg weer
weggaat

De combinatie ofdat kan zeer wel worden opgesplitst.6 Daarom concluderen we dat de morfologische hypothese inferieur is aan de syntactische hypothese, volgens welke of en dat beide op zichzelf staande syntactische hoofden zijn.7
 

3. Extractie

3.1. In Chomsky (1977) wordt uitgebreid beargumenteerd dat topicalisatie een geval is van vraagwoordverplaatsing. In beide gevallen is sprake van verplaatsing van een vraagwoordelement, d.w.z. topics kunnen een <wh>-kenmerk dragen net als echte vraagwoorden. Deze verplaatsing is in beide gevallen aan dezelfde localiteitscondities onderworpen. Daarom worden zowel topicalisatie als echte vraagwoordverplaatsing geanalyseerd als verplaatsing naar Spec,CP.
Als CP opgesplitst moet worden in WhP en TopP, verwachten we dat vraagwoordverplaatsing en topicalisatie toch op bepaalde punten zullen verschillen. Aan de andere kant, als er geen verschillen kunnen worden aangewezen tussen vraagwoordverplaatsing en topicalisatie is er weinig reden om aan te nemen dat Topics en vraagwoorden niet naar dezelfde positie verplaatst worden.
Topicalisatie en vraagwoordverplaatsing worden eveneens behandeld als één en hetzelfde proces in Koster (1978b), Weerman (1989:52ff). Weerman stelt dat de Nederlandse Topic basis-gegenereerd wordt aan de rand van CP, terwijl een lege Wh-operator verplaatst wordt vanuit de basispositie naar de positie direct onder de basis-gegenereerde Topic. Deze analyse kan als volgt weergegeven worden:

(9) a. Jan denk ik dat de meisjes gezien hebben
b. [Jan] [Oi denk ik [ti dat [de meisjes ti gezien hebben]]]

Afgezien van de basis-gegenereerde Topic is topicalisatie dus vergelijkbaar met Wh-verplaatsing:

(10) a. Wie denk je dat de meisjes gezien hebben?
b. [Wiei denk je [ti dat [de meisjes ti gezien hebben]]]

Als topicalisatie inderdaad een verkapte wh-verplaatsing bevat, verwacht men dat beide constructies altijd in de relevante opzichten op elkaar zullen lijken. Maar dit is niet het geval. Als we (9) en (10) vergelijken, dan blijkt dat in (10) een tweede complementizer, of, kan worden toegevoegd, terwijl dat in (9) onmogelijk is:

(11) a. Wie denk je of dat de meisjes gezien hebben?
b. * Jan denk ik of dat de meisjes gezien hebben

Er mag verschil in waardering bestaan over de absolute ongrammaticaliteit van (11a), voor iedereen geldt dat (11a) beter is dan (11b). Het bestaan van dit contrast zaait twijfel ten aanzien van het idee dat topicalisatie verkapte wh-verplaatsing is. Dit tast echter niet de conclusie aan dat dat topicalisatie geanalyseerd moet worden met behulp van een lege operator, zoals in Koster (1978b) en Weerman (1989); alleen kan de lege operator die verplaatst wordt geen wh-operator zijn. In sectie 5.1. zullen we de consequenties van dit idee uitwerken.
Asymmetrieën tussen Topics en Wh-elementen zijn in het algemeen een probleem voor analyses die Topic-verplaatsing als Wh-verplaatsing analyseren. Diezelfde asymmetrieën zijn echter koren op de molen van onze analyse, zoals een ieder duidelijk zal zijn.

3.2 Wat kan het contrast in (11) verklaren? Merk allereerst op dat sommige werkwoorden een bijzin met of nemen, en andere een bijzin met dat:

(12) a. Ik vraag me af of/ofdat/*dat Jan komt
b. Ik denk *of/*ofdat/dat Jan komt

Weer andere werkwoorden staan zowel of als dat toe:

(13) a. Ik weet of/ofdat Jan komt
b. Ik weet dat Jan komt

Er is een duidelijk verschil tussen (13a) en (13b). In (13a) zit een vraag opgesloten ('Komt Jan?'), in (13b) een uitspraak ('Jan komt'). Hetzelfde verschil kenmerkt (12a) ten opzichte van (12b).
Blijkbaar leveren of en dat geheel verschillende semantische bijdragen. Dit kunnen we uitdrukken door de twee voegwoorden apart te representeren als Wh (mnemonisch voor 'vraag') en Top(mnemonisch voor 'Topic'). In overeenstemming met de X-bar theorie kunnen we beide hoofden een eigen projectie geven: WhP en TopP.8
(12) en (13) kunnen nu als volgt beschreven worden. Werkwoorden die een complement met een vraagkarakter hebben (een afhankelijke vraag) selecteren een WhP. Andere werkwoorden selecteren een TopP (dat is, een niet-Wh CP). Aangezien of en dat ook samen voorkomen moeten de WhP en de TopP apart gerepresenteerd worden, en wel zodanig dat de TopP zich in het complement van de WhP bevindt.
De specificeerderpositie van WhP is nu de aangewezen positie om vraagwoorden naar toe te verplaatsen. De specificeerderpositie van TopP heeft die functie niet. In het minimalistische programma (Chomsky 1992) worden alle verplaatsingen afgedwongen door de eis dat syntactische kenmerken in bepaalde aangewezen posities worden gecheckt. Het verplaatsen van Wh-elementen naar de specificeerderpositie van WhP, kunnen we nu zeggen, wordt afgedwongen door de eis dat de Wh-kenmerken van Wh-elementen in de specificeerder positie van WhP worden gecheckt.
Dat of het hoofd is van een WhP blijkt uit de vergelijking van (14a-d) met (14e):

(14) We weten niet
a. ... wie oftie gezien heeft
b. ... wat oftie gedaan heeft
c. ... met wie oftie gesproken heeft
d. ... waarom oftie dat gedaan heeft
e. ... oftie komt

In het laatste geval is de Spec-positie ingenomen door een lege vraagoperator. De interpretatie die de ingebedde zin krijgt is een duidelijk bewijs voor de aanwezigheid van zo’n operator: de zin krijgt immers de interpretatie van een afhankelijke vraag.
Zo wordt ook het vraagwoordkarakter van de bijzinnen in (13a) en (14a) verklaard door aan te nemen dat zich in deze constructies een lege vraagwoordoperator in de specificeerderpositie van WhP bevindt.
We kunnen nu de volgende generalisatie maken:

(15) De WhP Generalisatie
Een WhP is alleen dan aanwezig wanneer er
een Wh-element aanwezig is

Wh-elementen kunnen zijn: vraagwoorden, vraagwoordgroepen, wh-sporen, vraagwoordoperatoren. De aanwezigheid van een WhP dwingt verplaatsing van een wh-element af. Nu kunnen we terugkeren naar het contrast in (11), hieronder herhaald als (16):

(16) a. Wie denk je of dat de meisjes gezien hebben?
b. * Jan denk ik of dat de meisjes gezien hebben

Denken selecteert een zin, maar wat is de categoriale status van deze zin? (12b) laat zien dat denken minstens een TopP selecteert. (15) leert echter dat het complement van denken een WhP moet zijn wanneer er vanuit de bijzin een Wh-element naar voren verplaatst wordt. We voorspellen dan dat in dat geval vóór dat ook of kan optreden. (16a) laat zien dat dat inderdaad het geval is.
Omgekeerd laat (16b) zien dat denken bij topicalisatie geen WhP complement mag hebben. Dat ligt in de rede, aangezien er geen Wh-element in (16b) aanwezig is. (15) brengt met zich mee dat topicalisatie geen Wh-verplaatsing is. Integendeel, voor topicalisatie is een TopP-complement voldoende.
Een consequentie van deze analyse is dat de hoofdzinnen in (16) ook verschillen. In (16a) is de hoofzin een WhP, maar in (16b) is de hoofdzin een TopP.9 Sectie 4 biedt evidentie voor deze gedurfde bewering.

3.3. Zoals bekend zijn ingebedde wh-vragen eilanden: er kan niets uit geëxtraheerd worden (Ross 1967). Om redenen die we niet zullen bespreken kan dat het beste aangetoond worden aan de hand van extractie van adjuncten en voorzetselvoorwerpen (zie Lasnik & Saito 1984, Chomsky 1986, en Cinque 1990 voor discussie):

(17) a. * Wanneer weet je welke deur ze [t] open zullen doen?
b. * Waaraan weet je hoe vaak Piet [t] zit te denken?

De (a)-zin kan niet de betekenis hebben 'Weet je welke deur ze wanneer open zullen doen', en de (b)-zin kan niet betekenen 'Weet je hoe vaak Piet waaraan zit te denken'. Met andere woorden, 'wanneer' en 'waaraan' kunnen niet geïnterpreteerd worden als een element uit de bijzin, verplaatst vanaf de positie die met [t] aangegeven is.
De oorzaak dat ingebedde wh-vragen eilanden zijn is dat verplaatsing over langere afstand altijd stapsgewijs moet gaan. In ingebedde vragen is de aangewezen plaats voor de tussenlanding, de Spec,CP (beter: Spec,WhP), echter bezet door een ander wh-element.
De WhP-TopP hypothese leidt echter tot een interessante voorspelling. Stel dat CP opgesplitst wordt in een projectie voor Wh-elementen en een projectie voor Topics. We verwachten dan dat de Spec,WhP de tussenlandingsplaats is voor lange wh-verplaatsing, en dat de Spec,TopP de tussenlandingsplaats is voor lange topicalisatie. We voorspellen dan dat topicalisatie uit een ingebedde vraag zeer wel mogelijk is.
Müller & Sternefeld (1992) hebben er al op gewezen dat deze voorspelling uitkomt. Zij citeren feiten als de volgende, voor het eerst door Fanselow (1987) naar voren gebracht:

(18) a. Radios weiss ich nicht wie man repariert
“Radio’s weet ik niet hoe je zou moeten repareren”
b. * Was weisst du nicht wie man repariert?

In de (a)-zin wordt de topicalisatie van het object van de bijzin niet verhinderd door de aanwezigheid van 'wie' in de Spec,WhP.
In het Nederlands liggen de feiten minstens zo duidelijk, zoals blijkt uit de Nederlandse vertaling van (18a) en uit de volgende zinnen:

(19) a. ? Morgen weet ik hoe laat ik [t] zou kunnen
b. * Wanneer weet je hoe laat je [t] zou kunnen
(20) a. ? Aan Marie weet ik niet hoe vaak Jan [t] gedacht heeft
b. * Waaraan weet je niet hoe vaak Jan [t] gedacht heeft

De gewenste interpretatie is opnieuw die waarin het adjunct of het voorzetselvoorwerp thuis hoort in de bijzin. De (a)-zin van (19) kan dus betekenen 'Ik weet hoe laat ik morgen kan', maar de (b)-zin van (19) kan niet betekenen 'Weet je hoe laat je wanneer kunt?'. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de zinnen in (20). Over het bestaan van een relatief contrast is geen discussie mogelijk.
Het lijkt er dus op dat topicalisatie vanuit de bijzin niet gehinderd wordt door de aanwezigheid van een wh-element in de Spec,WhP in de bijzin. Dit vormt steun voor twee hypotheses. Ten eerste, voor de hypothese dat de CP opgesplitst moet worden in een WhP en een TopP. Ten tweede, voor de hypothese dat verplaatsing over langere afstand gebruik maakt van tussenlandingsplaatsen van het geëigende type. Deze laatste hypothese hielp ons al eerder (sectie 3.2) om de distributie van of en dat te verklaren.10
Het contrast tussen lange Wh-verplaatsing en lange Topic-verplaatsing in (16) ondersteunt dus niet alleen de postulatie van twee functionele projecties. Het vormt ook bewijs voor de stelling dat de bovenste functionele projectie gereserveerd is voor Wh-elementen, terwijl de onderste functionele projectie compatibel is met de ruimere klasse van Topics. Aldus hebben we bewijs voor het bestaan van de functionele projecties WhP en TopP.

3.4. In ABN is of alleen echt verplicht wanneer de lege ja/nee operator de Spec van WhP inneemt:

(21) a. We weten wie (of) ze gezien hebben
b. We weten met wie (of) ze gesproken hebben
(22) a. We weten of hij komt
b. * We weten hij komt

De generalisatie is dat Spec en hoofd van WhP niet beide leeg mogen zijn. Een onverwacht probleem is echter dat in constructies als (11a) hieronder herhaald als (23a), ook dat als enige voegwoord kan optreden, dus zoals in (23b), hoewel er toch sprake moet zijn van Wh-verplaatsing in de bijzin:

(23) a. Wie denk je of (dat) de meisjes gezien hebben?
b. Wie denk je dat de meisjes gezien hebben?

Met andere woorden: waarom hoeft er geen of te zijn in de (b)-zin? Het lijkt redelijk om aan te nemen dat in (23b) de WhP-TopP structuur in zijn geheel aanwezig is. De specificeerder van WhP wordt gevuld door een tussenliggend Wh-spoor, en het hoofd van TopP wordt gevuld door dat.
Maar dan doet zich schijnbaar het probleem voor dat in afhankelijke vragen van het type (24) of niet kan wegblijven zonder radicaal verlies van de afhankelijke vraag-interpretatie:

(24) a. Ik weet of (dat) Jan komt
b. * Ik weet dat Jan komt (als afhankelijke vraag)

We zouden (24b) net zo kunnen analyseren als (23b): er is een volledige WhP-TopP structuur, een lege operator bezet de specificeerderpositie van WhP, en het hoofd van TopP wordt bezet door dat. Maar dan zou (24b) de interpretatie van (24a) moeten hebben, net zoals (23b) de interpretatie van (23a) heeft, en dat is niet het geval.
Hetzelfde geldt voor dialecten die de sequentie Wh-dat toestaan. Het Brabants van Kempenland gebruikt het voegwoord dat, nooit of, na Wh-woorden, zoals in de volgende voorbeelden (De Bont 1962:457):

(25) a. Goo is keke wie dät er is
b. Weette nog wa veur enen hoewd däss' op hai
c. 'k Begreep nie worrum dä ge dä bie wilt

Desalniettemin wordt niet in ingebedde ja/nee vragen gebruikt; hiervoor gebruikt men of. Er is ons geen enkel dialect bekend dat ingebedde ja/nee vragen met dat vormt, ook al komt dat na overte Wh-groepen en wh-sporen regelmatig voor (De Rooy 1965). Er is dus een verschil tussen ja/nee vragen enerzijds en andere Wh-vragen anderzijds.
Toch is de oplossing voor dit probleem eenvoudig te formuleren wanneer we uitgaan van de TopP-WhP structuur.
In (23b) is de aanwezigheid van een WhP in de ingebedde zin onmiskenbaar. Zonder tussenliggende WhP zou er voor het vraagwoord geen landingsplaats zijn om stapsgewijs de ingebedde zin te verlaten. De aanwezigheid van het vraagwoord aan het begin van de zin dwingt de aanwezigheid van een tussenliggend spoor af. Dat spoor, een Wh-element, kan alleen in de specificeerderpositie van WhP optreden. De taalgebruiker kan er dus niet onderuit om een ingebedde WhP te representeren. Deze puur syntactisch afgedwongen WhP kan, afhankelijk van het dialect van de spreker, door of zichtbaar worden gemaakt.
In (24b) daarentegen wijst niets, noch semantisch noch syntactisch, op de aanwezigheid van een Wh-element, en dus ook niet op de aanwezigheid van een WhP. De taalgebruiker kan daarom slechts een TopP representeren, en kan aan de bijzin in (24b) dan ook niet de interpretatie van een afhankelijke vraag toekennen. Wil (24b) die interpretatie krijgen, dan moet de semantisch actieve WhP openlijk gesignaleerd worden door middel van het voegwoord of.11
Het verschil in interpretatie tussen (23b) en (24b) blijkt dus de voorgestelde analyse alleen maar te ondersteunen.

4. Hoofdzinnen zonder V/2.

4.1. Onze analyse kent verschillende syntactische categorieën toe aan de volgende twee hoofdzinnen:

(26) a. Gisteren heb je Jan gezien
b. Wanneer heb je Jan gezien

De (a)-zin is een TopP, met gisteren in de Spec van TopP en het werkwoord in de hoofdpositie. De (b)-zin is een WhP, met wanneer in de Spec,WhP en het werkwoord in de hoofdpositie (voor kenmerkchecking door het werkwoord in de bijzin, zie Zwart (1993)).
We hebben gezien wat de rol van hoofden en specificeerders in het minimalistische programma is. Syntactische kenmerken worden gerepresenteerd in de hoofdpositie van een functionele projectie. De specificeerderpositie van die functionele projectie is gereserveerd voor woordgroepen die diezelfde kenmerken dragen. In functionele projecties kunnen de kenmerken van het hoofd en van de woordgroep in de specificeerderpositie tegen elkaar gecheckt worden. Congruentie is dus altijd een kwestie van specificeerder-hoofd checking.
In Chomsky (1992) wordt het als volgt uitgedrukt. Syntactische kenmerken, zoals persoon, getal, het kenmerk [wh], etcetera, zijn gerepresenteerd als hoofden van functionele projecties. Al deze kenmerken zijn tweevoudig. Dit kan het beste geïllustreerd worden aan de hand van persoonscongruentie. Een constructie als ik loop wijst op de aanwezigheid van een kenmerk [1e persoon]. Dit kenmerk is gerepresenteerd in AgrS (vroeger INFL). Het kenmerk [1e persoon] is in de zin tweemaal morfologisch gerepresenteerd. Ten eerste op het werkwoord loop, en ten tweede op het onderwerp ik. Loop is een hoofd, ik een woordgroep. Ik moet daarom naar de specificeerder van AgrSP, en loop naar het hoofd van AgrSP, AgrS. Er vindt dus tweemaal kenmerk checking plaats: eenmaal tussen het hoofd AgrS en ik, en eenmaal tussen het hoofd van AgrS en loop.12 Het kenmerk van AgrS dat gecheckt wordt met de specificeerder (ik) noemt Chomsky N-kenmerk, het kenmerk van AgrS dat gecheckt wordt met het hoofd (loop) noemt hij V-kenmerk. De congruentie tussen ik en loop vindt dus uitsluitend plaats door bemiddeling van het functionele hoofd AgrS. In feite congrueren ik en loop niet met elkaar, maar elk congrueert met AgrS, en wel respectievelijk met het N-kenmerk en het V-kenmerk van AgrS.
Deze opzet is van groot belang voor parametrisatie van woordvolgorde. Chomsky (1992) stelt voor om de N-kenmerken en de V-kenmerken een bepaalde binaire waarde te geven. Als de N-kenmerken van een functioneel hoofd sterk zijn, dan moet dat kenmerk op S-structuur gecheckt worden. Dat betekent dat de specificeerder van die functionele projectie op S-structuur gevuld moet zijn. Is het N-kenmerk zwak, dan moet de betreffende specificeerder pas gevuld worden op LF. Evenzo met de V-kenmerken: is een V-kenmerk sterk, dan moet het werkwoord zich op S-structuur naar het betreffende functionele hoofd begeven; is het zwak, dan moet deze werkwoordsverplaatsing uitgesteld worden tot LF.
In het Nederlands hebben we te maken met een WhP en een TopP. In Wh bevindt zich een kenmerk [wh], in Top een kenmerk [topic]. Deze kenmerken moeten ook opgesplitst worden in een N-kenmerk en een V-kenmerk. Het N-kenmerk van Wh wordt gecheckt door een woordgroep die het kenmerk [wh] draagt naar de specificeerderpositie van de WhP te verplaatsen. Deze verplaatsing is in het Nederlands altijd zichtbaar, dus het N-kenmerk van Wh is sterk:

(27) a. Wat zie ik?
b. * Ik zie wat?

Hetzelfde geldt voor het N-kenmerk van Top, al is dat moeilijker aan te tonen:

(28) a. Dat geloof ik niet.
b. Ik geloof dat niet.

De (a)-zin geeft aan dat Topics zichtbaar naar voren verplaatst worden. Toch is ook (b) grammaticaal. Omdat we aannemen dat verplaatsing nooit optioneel is (een belangrijke stelling van het minimalistische programma), moeten we concluderen dat dat in (b) het kenmerk [topic] mist.
Hoe zit het met de V-kenmerken? In (27a) is het werkwoord links van het subject terecht gekomen. Deze verplaatsing hangt blijkbaar nauw samen met het vraagkarakter van de zin. Dit wordt verklaard als we aannemen dat het V-kenmerk van Wh sterk is. Zie in (27a) is dan aan Wh geadjungeerd om dit sterke V-kenmerk te checken.
Hetzelfde geldt voor het werkwoord geloof in (28a). Ook het V-kenmerk van Top moet dus sterk zijn.
Niets in het minimalistische programma dwingt echter af dat de kenmerken van Wh en Top beide sterk zijn. We verwachten dat hier variatie bestaat. Het is dus mogelijk dat er talen bestaan die het werkwoord naar voren verplaatsen in vraagzinnen, maar niet in topicalisaties. In dat geval is het V-kenmerk van Wh sterk, maar het V-kenmerk van Top zwak.
Inderdaad liggen in het Engels de zaken anders dan in het Nederlands. Alleen in de vraagzin (29a) komt het werkwoord links van het subject terecht:

(29) a. Who did you see?
b. Him I did not see

Hier is blijkbaar het V-kenmerk van Wh sterk, en het V-kenmerk van Top zwak.
De variatie die er tussen talen op dit punt bestaat vormt een argument voor het onderscheiden van een WhP en een TopP.

4.2 De situatie dat vraagzinnen werkwoordverplaatsing laten zien en topicalisaties niet treffen we zelfs in het Nederlandse taalgebied aan, namelijk in de West-Vlaamse en Frans-Vlaamse dialecten. De afwezigheid van inversie in deze dialecten is o.a. opgemerkt door Vanacker (1968) en Debrabandere (1976). Hieronder geven we enkele voorbeelden:

(30) In 't begun me gaan rekan missen
in het begin we zullen alsmaar ernaast zitten
(Kortrijk, Debrabandere 1976:88)
(31) Zoender entwat te zeggen, Wansje loat zen zwiins
zonder iets te zeggen Wansje laat zijn varkens (achter)
(Oostende, Winkler 1874:364)
(32) Bleke viezen me zieni fele gimeer uliern
bleke kalveren we zien niet veel meer hier
(St. Sylvestre-Kappel, RND 6: N105)

Ook in de oudere literatuur komen we dergelijke voorbeelden tegen. Vercouillie (1885:47) meldt de volgende Westvlaamse voorbeelden "uit eigen observatie":

(33) Bijgevolg er kwamen geene inschrijvingen
(34) Steunende op die beoordelingen, ik heb ze op mij genomen

Vercouillie merkt hierbij op: "De meest gebruikte woordschikking plaatst het onderwerp vóór het werkwoord." (a.p.). Eveneens uit eigen observatie kunnen we (35) melden:

(35) Binnen een maand het is gedaan (BRT, 21 april 1993)

Voorbeelden van vraagzinnen waarbij het werkwoord niet over het onderwerp heen getild is hebben we echter nergens kunnen aantreffen. We moeten dus de mogelijkheid openhouden dat werkwoordsverplaatsing bij vraagzinnen onafhankelijk is van werkwoordsverplaatsing bij topicalisaties. Zelfs als er tussen beide verschijnselen op het oog geen verschil is, zoals in het moderne ABN, kunnen we ze niet over één kam scheren. Dan zouden we immers niet in staat zijn om diachronische en dialectische variatie op dit punt te bespreken.13
De afwezigheid van werkwoordsverplaatsing bij topicalisatie (maar niet bij Wh-verplaatsing) is een mogelijkheid die direct door het Minimalistische Programma wordt voorspeld. Cruciaal hiervoor is echter dat we aannemen dat CP bestaat uit afzonderlijke functionele projecties voor Wh-groepen en voor Topics.
Bovenstaande feiten kunnen alleen per stipulatie worden afgeleid wanneer er geen aparte functionele projecties voor Wh-groepen en voor Topics worden aangenomen. Het voordeel van het Minimalistische kader is bovendien dat het een specifieke theorie van parametrisatie biedt waarmee de aangetroffen variatie op principiële wijze geanalyseerd wordt. In het Barrierskader (Chomsky 1986) of het Regeer- en Bindkader (Chomsky 1981) was er bijvoorbeeld in het geheel geen theorie van parametrisatie en kon in principe alles een parameter zijn. Dat laatste is natuurlijk een erg onbevredigende situatie, die leidde tot de postulatie van allerlei parameters, die de toets der kritiek niet hebben kunnen doorstaan. Vaak waren die parameters ook onleerbaar op basis van het type zinnen waaraan het taallerend kind wordt blootgesteld.
Het minimalistische programma, in combinatie met de WhP-TopP hypothese, biedt meer structuur, maar een eenvoudiger analyse.

4.3. Bij de West-Vlaamse zinnen zijn twee zaken van belang. In de eerste plaats hebben de gerapporteerde zinnen zonder werkwoordsverplaatsing naar TopP alle een volgorde waarin een Topic voorafgaat aan het subject (Debrabandere 1976). De vraag rijst waarom het werkwoord na het subject zou aangetroffen worden. Dit duidt erop dat er na het subject een landingsplaats is voor het werkwoord in hoofdzinnen, namelijk het hoofd van AgSP, zoals door Zwart (1992a) is voorgesteld:

(36) [TopP Zoender entwat te zeggen [AgSP Wansje [loat zen zwiins achter]]]

Als er geen AgSP zou zijn, dan biedt de standaardanalyse slechts de volgende twee mogelijkheden. Ofwel het werkwoord staat in zijn basispositie ofwel het werkwoord staat in Top. Het werkwoord gaat in het bovenstaande voorbeeld vooraf aan het lijdend voorwerp: het werkwoord staat dus niet in zijn basispositie achteraan in de zin (aangegeven door achter). De andere mogelijkheid is dat het werkwoord in Top (of C in de oude standaard analyse) staat. Maar dan is het optreden van twee constituenten voor het werkwoord een probleem (en bovendien is de volgorde dan altijd topic-subject).
Het is onduidelijk hoe het subject zich tussen het Topic en het werkwoord in Top zou kunnen wurmen. Men zou het subject naar de Spec van de oude CP (of onze TopP) kunnen verplaatsen gevolgd door adjunctie van het topic aan CP, aldus de volgorde topic subject werkwoord afleidend. Maar dan rijst de vraag waarom niet evenzeer het topic naar de Spec van CP zou kunnen, terwijl het subject aan CP adjungeert, aldus de niet-bestaande volgorde *subject-topic-werkwoord afleidend. Bovendien heeft deze adjunctieanalyse niets principiëels te zeggen over het parametrisch verschil tussen de relevante Vlaamse dialecten en het ABN, laat staan dat de asymmetrie tussen wh-groepen en topics verantwoord zou kunnen worden.
Bovenstaande zinnen vormen daarom een argument voor werkwoordsverplaatsing naar AgSP. Deze conclusie kunnen we eenvoudig uitbreiden tot subjectsinitiële hoofdzinnen in het ABN:

(37) a. Jan laat zijn varkens achter
b. Het regent

Er is geen enkele indicatie dat het subject in (37) naast de congruentiekenmerken nog andere kenmerken heeft die een extra verplaatsing zouden afdwingen. De congruentiekenmerken worden gecheckt in AgrSP (voorheen IP). De categoriale status van deze zinnen moet dus AgrSP zijn, zoals uitgebreid betoogd in Zwart (1992a).
In de tweede plaats moet vermeld worden dat werkwoordsverplaatsing naar TopP in dezelfde Vlaamse dialecten niet uitgesloten is. De optionaliteit van werkwoordsverplaatsing wijst erop dat in deze dialecten sprekers zowel de beschikking hebben over een sterk V-kenmerk voor TopP als over een zwak V-kenmerk. In zijn algemeenheid kan optionaliteit van een verschijnsel op deze manier geanalyseerd worden (voor argumenten, zie Hoekstra 1992a). Er is immers geen enkele reden om aan te nemen dat een taal niet beide mogelijkheden van een parameter zou kunnen hebben. Vanuit Chomskiaans mentalisme is een dergelijke distantie tussen taal en grammatica zelfs wenselijk.
 

5. Beperkingen op topicalisatie

5.1. Tot hiertoe hebben we argumenten aangedragen die het opsplitsen van CP in WhP en TopP ondersteunen. Nu moeten we ons echter richten op een probleem dat door deze opsplitsing in het leven geroepen wordt.
Het probleem is dat de Spec,TopP en de Spec,WhP schijnbaar nooit gelijktijdig gevuld kunnen zijn. Dit blijkt duidelijk uit zinnen als de volgende:14

(38) a. * Wanneer mijn notities heeft Jan gelezen?
b. * Wanneer heeft mijn notities Jan gelezen?

In de standaardanalyse kunnen de zinnen hierboven eenvoudig uitgesloten worden. Als vraagwoorden en Topics beide naar de Spec,CP verplaatst moeten worden, is er maar plaats voor één van beide. Laten we ervan uitgaan dat in deze zinnen heeft in C staat en het onderwerp Jan in Spec,IP. De (a)-zin is dan uitgesloten omdat twee constituenten in één positie staan (Spec,CP), en de (b)-zin is uitgesloten omdat dat boek geadjungeerd is aan IP.15 Dat dat laatste onmogelijk is weten we uit zinnen als (39), zonder focus scrambling interpretatie, waar dat boek tussen het voegwoord en het onderwerp in staat:

(39) * Ik zei dat mijn notities Jan gelezen had

In de analyse waarin CP opgesplitst wordt in WhP en TopP moet echter een extra verklaring gegeven worden voor de ongrammaticaliteit van de zinnen in (38). (38) kan onmogelijk uitgesloten worden door te stipuleren dat het V-kenmerk van Wh sterk is. Dit dwingt verplaatsing van het werkwoord naar Wh af, hetgeen resulteert in zin (38b). Maar ook (38a) is ongrammaticaal. De observatie is blijkbaar dat Spec,WhP en Spec,TopP niet beide gevuld kunnen zijn.
Nu is deze observatie ook niet geheel correct. Als we teruggaan naar de zinnen waarin topicalisatie vanuit een ingebedde vraag plaatsvindt, dan zien we dat in het CP-systeem van een bijzin Spec,WhP en Spec,TopP wél beide gevuld mogen zijn. Zin (40) hieronder heeft een structuur als in (41):

(40) Morgen weet ik hoe laat ik kan
(41) [TopP Morgeni weet [AgSP ik ... [WhP [hoe laat]j
[TopP ti [AgSP ik ti tj kan]]]]]

In het bijzingedeelte is de Spec,WhP gevuld door hoe laat, en de Spec,TopP door het spoor van Topic-verplaatsing. Een simpele descriptieve generalisatie, als we daar al op uit waren, zal dus niet volstaan.
Toch kan het probleem dat de zinnen in (38) stellen eenvoudig worden opgelost, wanneer we uitgaan van de juiste analyse van topicalisatie (cf. sectie 3.1). We brengen in herinnering dat Weerman (1989), in navolging van Chomsky (1977) en Koster (1978b), topicalisatie analyseert als een combinatie van (a) het basisgenereren van een Topic, en (b) het verplaatsen van een operator-achtig element. Een eenvoudige zin als (42) krijgt daarmee een analyse als in (43):

(42) Dat boek ken ik niet
(43) [ [dat boek] Oi ken [ik ... ti niet]]]

In de analyse van Chomsky (1977) en Weerman (1989) is het operator-achtig element een wh-element. Wij hebben hierboven al betoogd dat dat onjuist is: topicalisatie bevat geen verkapte wh-verplaatsing. Maar dat wil niet zeggen dat de structuur in (43) onjuist is. Laten we de structuur in (43) overnemen, met dien verstande dat we de lege operator niet een wh-operator maar een topic-operator noemen.
In deze analyse van topicalisatie wordt het Topic zelf nooit verplaatst. Het wordt basis-gegenereerd als eerste zinselement. Daarom noemen we het Topic, in navolging van Koster (1978b), een satelliet. Wat verplaatst wordt in topicalisatieconstructies is dus de lege operator. Het is ook de lege operator die het [topic] kenmerk draagt, en die een aangewezen landingsplaats heeft in de Spec,TopP.
De ongrammaticaliteit van de zinnen in (38) volgt nu uit de aanname dat satellieten altijd perifeer moeten optreden. (38b) heeft in de satellietanalyse de volgende structuur:

(44) * [WhP Wanneer heeft [TopP [dat boek] [TopP Oi
[AgS Jan ... gelezen ]]]]

In deze structuur is de satelliet dat boek niet perifeer, en daarom is (38b) ongrammaticaal.
We zullen nu eerst een argument presenteren ten gunste van de satelliet analyse van topicalisatie. Vervolgens laten we zien dat er bij topicalisatie in het Nederlands altijd sprake is van een lege operator.

5.2. De satelliet-analyse van topicalisatie wordt gesteund door een aantal observaties. Bekijk het volgende contrast:

(45) a. Ik vraag me af of/*dat Jan LGB gelezen heeft
b. Of/dat Jan LGB gelezen heeft vraag ik me af

Zich afvragen heeft een ingebedde vraag als complement, zoals in (45a), of een NP, zoals in (46) hieronder:

(46) Ik vraag mij een hoop/het volgende/dat af

Ingebedde vragen zijn WhPs, en dus is het voegwoord of verplicht in (45a). In (45b) is het complement van zich afvragen getopicaliseerd. Opmerkelijk genoeg is in deze configuratie het voegwoord dat veel acceptabeler dan in de niet-getopicaliseerde variant. En dit zonder verandering van interpretatie: (45b) met dat heeft dezelfde interpretatie als (45a) met of. Hoe is dit te verklaren?
De satelliet-analyse biedt hier een eenvoudige oplossing. In die analyse is de vooropgeplaatste bijzin in (45b) aan het begin van de zin basis-gegenereerd als satelliet. In de Spec,TopP bevindt zich de lege operator, die naar voren verplaatst is:

(47) [Of/dat Jan LGB gelezen heeft] Oi vraag ik me ti af

In deze zin is niet de bijzin maar de lege operator het grammaticaal complement van zich afvragen, zoals de NPs dat zijn in (46). Als de bijzin hier niet het grammaticaal complement van zich afvragen is, hoeft hij natuurlijk niet verplicht de vorm van een WhP aan te nemen.16 Het contrast in (45) ondersteunt het idee dat er in (45b) een lege operator aanwezig is die aan de selectie-eisen van het matrix werkwoord voldoet.
Ook een ander probleem verdwijnt als sneeuw voor de zon onder de satelliet-analyse. Bezie de volgende zinnen:

(48) a. Zulk werk doet Jan niet
b. Jan doet zulk werk niet
(49) a. Boeken lezen doet Jan niet
b. * Jan doet niet boeken lezen

(48) laat zien dat niet-causatief doen onder andere NPs selecteert. De grammaticaliteit van (49a) is een probleem indien wordt aangenomen dat de vooropgeplaatste VP het verplaatste complement van doen is: uit (49b) blijkt immers dat doen geen VPs selecteert. Het contrast in (49) volgt echter uit de satelliet-analyse: in (49a) voldoet de lege topic operator aan de categoriale selectie-eisen van doen.

5.3. Tenslotte dienen we in te gaan op de beperkingen op topicalisatie in ingebedde zinnen. Dit vraagstuk is de laatste jaren wijd en zijd besproken, vooral met betrekking tot de Germaanse talen. We moeten ons in dit bestek helaas tot het Nederlands beperken.
We hebben de stelling verdedigd dat het voegwoord dat in het hoofd van TopP staat. Dit roept de vraag op waarom Topics nooit in de Spec,TopP van een ingebedde zin mogen verschijnen, onmiddelijk voorafgaand aan het voegwoord:

(50) * Jan zei [dat boek dat [hij niet gelezen had]]

Merk op dat dit probleem ook speelt wanneer we CP niet opsplitsen in WhP en TopP. Immers, in de standaardanalyse is de Spec,CP het doelwit voor topicalisatie, en bevindt zich het voegwoord dat in het hoofd van CP.
De satelliet-hypothese brengt ook hier licht: in (50) is dat boek een satelliet, en wordt de Spec,TopP bezet door de lege operator. Aangezien satellieten perifeer moeten zijn is in een ingebedde zin geen plaats voor topicalisatie. Het probleem dat (50) stelt is identiek met het in sectie 5.1. aangeroerde probleem, en wordt op dezelfde wijze opgelost: topicalisatie geschiedt in het Nederlands altijd met behulp van een lege operator.
Ook ongrammaticaal is de volgende constructie:

(51) * Jan zei dat dat boek hij niet gelezen had

Dit volgt uit de aannames van het minimalistische programma. Topicalisatie kan uitsluitend de Spec,TopP tot doelwit hebben. In (51) is het boek geadjungeerd aan AgrSP, een adjunctie die nergens door wordt afgedwongen en dus uitgesloten is.
Wel grammaticaal is (52):

(52) Jan zei dat gisteren hij het boek gelezen had

Maar aangezien (51) ongrammaticaal is kunnen we (52) niet beschouwen als een topicalisatiestructuur. Blijkbaar is hier iets anders aan de hand, namelijk dat adverbia op meerdere plaatsen in de structuur gegenereerd kunnen worden:

(53) a. ... dat gisteren hij het boek gelezen had
b. ... dat hij gisteren het boek gelezen had
c. ... dat hij het boek gisteren gelezen had
d. ... dat hij het boek gelezen had gisteren

Op de vele vragen die de distributie van adverbia oproept kunnen wij hier niet ingaan.
De problematiek van ingebedde topicalisatie werpt een interessant nieuw licht op de status van het aanwijzend voornaamwoord dat vaak in topicalisatieconstructies kan optreden:

(54) a. Jan die ken ik niet
b. Boeken lezen dat doet hij niet
c. Overal waar de meisjes zijn daar is het bal
d. Gisteren toen deed ik het nog

Men zou kunnen veronderstellen dat dit voornaamwoord de zichtbare versie van de lege topic-operator is. Dat zou betekenen dat het d-woord naar Spec,TopP verplaatst wordt, net als de lege operator.
Dit zou tot de veronderstelling leiden dat de zinnen in (55) zuivere TopPs zijn, met het d-woord in de Spec,TopP en, cruciaal, geen satelliet:

(55) a. Die ken ik niet
b. Dat doet hij niet
c. Daar is het bal
d. Toen deed ik het nog

Als dat zo zou zijn, dan zouden we verwachten dat d-woorden ook in ingebedde zinnen in de Spec,TopP kunnen optreden. Maar dat is niet het geval:

(56) a. * Jan zei die dat hij niet kende
b. * Iedereen houdt vol daar dat het bal is

(56) is net zo slecht als (50).
Het lijkt er dus op dat d-woorden geen operatoren zijn maar satellieten, en dat er in de zinnen in (54) sprake is van multipele links-dislocatie. Dat dit in het Nederlands doorgaans mogelijk is blijkt uit zinnen als in (57):

(57) a. Jan die jongen die ken ik niet
b. In Haarlem daar in die stad is Beets toen onthoofd

In deze analyse is het optreden van d-woorden in topicalisatieconstructies dus niet essentieel. Er is dus ook geen reden om in zinnen als (58) een leeg d-woord aan te nemen:

(58) a. Jan ken ik niet
b. Iedereen kende ik

Het verschijnsel van topic-drop wekt tenslotte geen verbazing binnen een analyse waarin alle topicalisatie immers om te beginnen al met behulp van een lege operator plaatsvindt. Topic-drop is hieronder geïllustreerd:

(59) a. Doe ik direct
b. [TopP Oi Doe [AgSP ik [... direct ... ti ...]]]
(60) Heb ik gisteren gekocht

Topic-drop kan alleen als het uit de context direct duidelijk is hoe het lege topic geinterpreteerd moet worden. We zien dat in dat geval vanuit de context het lege topic zijn phi-kenmerken kan krijgen. Uiteraard krijgt het lege topic in dat geval altijd een referentiele interpretatie. Het belang van topic-drop is dat analyses die toestaan dat de Spec van TopP lexicaal gevuld kan worden toch moeten aannemen dat er een lege operator in de Spec van TopP kan staan. Onze analyse, volgens welke er nooit lexicaal materiaal in de Spec van TopP zit, is dus restrictiever, en verklaart toch het probleem dat de zinnen als (50) stellen.
Al met al lijken de mogelijkheden tot ingebedde topicalisatie in het Nederlands nihil te zijn. Toch is er een strategie die ingebedde topicalisatie in het Nederlands weer mogelijk maakt: de anakolouth (zie hierover De Vries 1910), zoals hieronder geïllustreerd:

(61) Jan zei dat || dat boek dat kende hij niet

Merk op dat het gedeelte na de breuk (aangegeven met ‘||’) de hoofdzinsvolgorde vertoont. Hier is dus sprake van een geheel nieuwe hoofdzin, en niet van grammaticale inbedding.17

5.4. Samenvattend lijken de beperkingen op het gelijktijdig vullen van Spec,WhP en Spec,TopP alle onafhankelijk afgeleid te kunnen worden. Het bestaan van deze beperkingen vormt dus geen steun voor de CP-analyse, noch een probleem voor de WhP-TopP analyse.
 

6. Conclusie

In dit artikel hebben we betoogd aan de hand van feiten uit het ABN en uit de Nederlandse dialecten dat CP eigenlijk een parapluterm is voor twee andere functionele projecties, namelijk TopP en WhP. Hiermee worden een aantal mysterieuze verschijnselen nu inzichtelijk gemaakt: het optreden van dubbele voegwoorden, voegwoordverschillen onder lange Wh-verplaatsing vergeleken met lange Topic-verplaatsing, het verschil tussen Wh-groepen en Topics waar het gaat om het aantrekken van het werkwoord in de West-Vlaamse en Frans-Vlaamse dialecten, de positie van het subject tussen topic en werkwoord in die dialecten, topicalisatie uit Wh-zinnen vandaan, het ‘verdwijnen’ van selectie-eisen onder topicalisatie, enz. De WhP-TopP hypothese leidt tot een verdere verfijning van de analyse van de Nederlandse zin. Het succes van deze analyse is overigens niet beperkt tot het Nederlands. Ook klassieke voegwoordvraagstukken uit de frisistiek blijken met behulp van deze hypothese oplosbaar (J. Hoekstra 1993). Dit alles is voor een belangrijk deel te danken aan twee factoren: (i) aan het Minimalistische Programma, dat parametrische verschillen tussen talen postuleert die ook daadwerkelijk worden aangetroffen; (ii) aan het postuleren van meer structuur. Zoals in de inleiding werd aangetoond, is die tweede factor van cruciaal belang geweest bij iedere doorbraak in de afgelopen vijftien jaar. Hieruit valt iets te leren.
 
 

Noten

1. We bedanken Hans den Besten, Marcel den Dikken en Jarich Hoekstra voor hun uitgebreide commentaar.
2. Deze ontwikkeling bestaat in de scheikunde en de biologie reeds enkele eeuwen: er worden steeds rijkere moleculaire structuren voorgesteld. Dit maakt het tevens mogelijk om de algoritmen die deze structuren bewerken simpel te houden. Het is dan ook niet te begrijpen dat vele taalkundigen sceptisch staan tegenover deze ontwikkeling naar rijkere structuren. De scepticus wordt er daarom ten overvloede aan herinnerd dat bijna elk serieus syntactisch principe in structurele termen (c-commanderen of directe dominantie) is gedefinieerd.
3. Hierin sluiten wij ons aan bij Müller & Sternefeld (1992), die hetzelfde betogen op grond van cross-linguistisch onderzoek naar extractiefeiten. Het voorstel van Culicover, dat zich met name op inversie na negatieve constituenten in het Engels richt, valt buiten het bestek van ons op topics en vraagwoorden in het Nederlands gerichte artikel. Hetzelfde geldt voor voorstellen die voegwoordverbuiging middels een extra agreement projectie in CP proberen te analyseren. Zie voor voegwoordverbuiging in een minimalistisch kader, Hoekstra (1993b), Zwart (1993).
4. Een linguist die in eerste instantie ontkende of dat ooit gehoord te hebben meldde ons later dat ze het inderdaad had waargenomen bij een vriendin. Dit toont aan dat men zich niet geheel en al bewust is van wat men hoort.
5. Achterwaartse conjunctiereductie kan overigens wél een morfologisch complex opsplitsen, zoals in om- of doordat, en vormt daarom geen betrouwbare test, in tegenstelling tot het in de text gebruikte voorwaartse conjunctiereductie. Over het verschil tussen voor- en achterwaartse conjunctiereductie, zie o.a. De Vries (1992).
6. Dit geldt voor sprekers die dubbele voegwoorden zonder meer toelaten. Dat er een significant verschil is tussen het opsplitsen van ofdat, enerzijds, en morfologische complexen als hoewel, anderzijds, zal iedereen beamen, al kunnen de meningen over de absolute grammaticaliteitsoordelen uiteenlopen (zie Hoekstra 1992). Merk verder op dat de volgende zin onacceptabel is:

(i) * Wij weten niet hoe [of Jan aan het mes is gekomen] en [of hij het door
de douane heeft gesmokkeld]

Hier hebben we echter te maken met een coordinatie van submaximale projecties (namelijk Wh’), terwijl het in de tekst om maximale projecties gaat (TopP). Het voert te ver om op deze coordinatiesubtiliteiten in te gaan.
7. Overigens kan zelfs in het ABN de combinatie of dat optreden, en wel in het tweede conjunct van een coordinatie (Paardekooper 1977, De Rooy 1978):

(i) a. Ik weet niet of hij nog komt of dat hij de hele dag weg blijft
b. ... of [ [- hij nog komt] of [dat hij de hele dag weg blijft] ]

Dit volgt uit onze analyse, indien we het voorstel van Hoekstra (1992b) overnemen volgens welke het ABN het voegwoord dat deleert (aangegeven door een liggend streepje) indien het rechts-adjacent aan het onderschikkend voegwoord of staat.
8. In het vervolg zal duidelijk worden waarom we hier het symbool TopP gebruiken in plaats van het neutralere CP. Voorlopig wordt met TopP bedoeld: een niet-Wh CP.
9. Hetzelfde geldt ook voor de bijzinnen. De bijzin bij denken is dus een WhP, als er Wh-extractie uit vandaan heeft plaatsgevonden. Merk op dat deze WhP semantisch leeg is, en dus op LF de semantische selectierelatie tussen matrixwerkwoord en TopP niet blokkeert, evenmin als bijvoorbeeld de vacueuze Agr-projecties semantische selectierelaties blokkeren.
10. De feiten die erop wijzen dat topicalisatie vanuit wh-eilanden mogelijk is, zijn zeer problematisch voor Rizzi's theorie van 'Relativized Minimality' (Rizzi 1990). Volgens deze theorie mogen A'-posities nooit overgeslagen worden bij A'-verplaatsing. Wh-verplaatsing en topicalisatie gelden als A'-verplaatsing, en de Spec,CP, en dus ook de Spec,WhP en de Spec,TopP, gelden als A'-posities.
11. Dat (24b) nog een andere interpretatie heeft is niet relevant. Ook wanneer een werkwoord verplicht een afhankelijke vraag selecteert is de aanwezigheid van of verplicht, blijkens (i):

(i) * Ik vraag mij af dat Jan komt

12. Er wordt aangenomen dat werkwoordverplaatsing adjunctie aan een hoofd is.
13. Verschillen tussen wh-verplaatsing en topicalisatie zijn bijvoorbeeld eveneens bekend in oudere stadia van het Hoogduits (Tomaselli (1991)).
14. Zinnen van het type (38b) die wél grammaticaal zijn betreffen Focus Scrambling (Neeleman 1990), gesignaleerd door zulke, zelfs, e.d., zie (i). Normale topicalisatie heeft echter geen focus scrambling nodig om grammaticaal te hoeven zijn.

(i) Waarom heeft zulke boeken zelfs je vader niet willen lezen

15. Chomsky (1986) stipuleert dat adjunctie van Wh-groepen aan IP onmogelijk is (terwijl adjunctie van topic-groepen aan IP wel is toegestaan), en kan zo topic-wh asymmetriën met betrekking tot verplaatsing aan. Het bestaan van dubbele voegwoorden, en de correlaties met topic- en Wh-verplaatsing, blijven dan echter onverklaard. Een stipulatie verraadt zijn aard doordat hij maar voor één geval werkt, terwijl onze analyse verschillende feiten aan elkaar relateert. In het Minimalistische Programma kunnen we overigens alle adjunctie aan IP uitsluiten door de aanname te maken dat alleen specifierposities checking posities zijn (vgl. Zwart 1992b).
16. De keus tussen of of dat in (47) is een zaak van pragmatiek: als de vorige spreker bijvoorbeeld gezegd heeft, Het bleek wel dat Jan LGB gelezen heeft, dan is (47) met dat minstens even goed als met of. In dezelfde context blijft (45a) met dat ongrammaticaal.
17. Dit kan op vele manieren worden aangetoond, o.a. aan de hand van het feit dat dit type ‘bijzinnen’ eilanden zijn voor wh-verplaatsing:

(i) * Welk boek zei je [ dat || deze jongens die t hadden gelezen]
(ii) * Jan vroeg [Oi of || dat boek dat had ik gelezen ]

‘||’ markeert weer de breuk waaroverheen noch welk boek noch de lege operator verplaatst kan worden.
 
 

Bibliografie

Besten, H. den (1977) "On the Interaction of Root Transformations and Lexical Deletive Rules". Ms., Universiteit van Amsterdam. Verschenen als (1983), in W. Abraham, ed., On the Formal Syntax of the West Germania. Papers from the "Third Groningen Grammar Talks". John Benjamins, Amsterdam.
Blancquaert E. & W. Pée (1930-1982) (eds) Reeks Nederlands Dialect-atlassen (RND). Antwerpen.
Bont, A.P. de (1962) Dialekt van Kempenland. Van Gorcum, Assen.
Bresnan, J. (1972) Theory of Complementation in English Syntax. Dissertatie, MIT. Verschenen (1979). Garland, New York.
Chomsky, N. (1973) "Conditions on Transformations". In S. Anderson & P. Kiparsky, eds., A Festschrift for Morris Halle. Holt, Rinehart & Winston, New York.
Chomsky, N. (1977) "On Wh-Movement". In P. Culicover, Th. Wasow, A. Akmajian, eds., Formal Syntax. Academic Press, New York.
Chomsky, N. (1986) Barriers. Mit Press, Cambridge.
Chomsky, N. (1991) "Some Notes on Economy of Derivation and Representation". In R. Freidin, ed., Principles and Parameters in Comparative Grammar. MIT Press, Cambridge
Chomsky, N. (1992) "A Minimalist Program for Linguistic Theory". MIT Occasional Papers in Linguistics 1. Massachusetts Institute of Technology.
Cinque, G. (1990) Types of A'-Dependencies. MIT Press, Cambridge.
Culicover, P. (1991) "Topicalisation, inversion, and complementisers in English", OTS Working Papers. Going Romance and Beyond. University of Utrecht, Utrecht.
Debrabandere, F. (1976) "De SVf-woordorde in Zinnen met een Aanloop". In Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponomie en Dialectologie, 87-97. Drukkerij G. Michiels, Tongeren.
Fanselow, G. (1987) Konfigurationalität. Narr, Tübingen.
Hoekstra, E. (1992a) "Generative Grammar meets Dialectal Variation", in D. Gilberts & S. Looyenga (in press) Language and Cognition II, University of Groningen.
Hoekstra, E. (1992b) Of en dat nader bekeken. De Nieuwe Taalgids 85, 441-445.
Hoekstra, E. (1993a) "Dialectal Variation inside CP as Parametric Variation", in W. Abraham & J. Bayer, eds., Dialektsyntax, Linguistische Berichte, Sonderheft 5.
Hoekstra, E. (1993b) “Some Implications of Number Agreement on COMP”, in F. Drijkoningen & K. Hengeveld (red.) Linguistics in the Netherlands 1993, John Benjamins, Amsterdam, 61-68.
Hoekstra, J. (1993) “The Split CP Hypothesis and the Frisian complementiser system”. Ms., Fryske Akademy, Ljouwert.
Koster, J. (1978a) Locality Principles in Syntax. Foris, Dordrecht.
Koster, J. (1978b) "Why Subject Sentences Don't Exist". In S.J. Keyser, ed., Recent Transformational Studies in European Languages. MIT Press, Cambridge.
Koster, J. (1987) Domains and Dynasties. Foris, Dordrecht.
Lasnik, H. & M. Saito (1984) "On the Nature of Proper Government". Linguistic Inquiry 15, 235-289.
Müller, G. & W. Sternefeld (1992) "Improper Movement and Unambiguous Binding". Ms., Universiteit van Konstanz.
Neeleman, A. (1990) “Scrambling as a D-structure phenomenon”. In N. Corver & H. van Riemsdijk (1994,red.) Studies on Scrambling. Mouton de Gruyter, Berlijn, 387-429.
Paardekooper, P. (1977) “Of het nou regent of dat het mooi weer is als bw bep.”. De Nieuwe Taalgids 70, 162-170.
Rizzi, L. (1990) Relativised Minimality. MIT Press, Cambridge.
Rooy, J. de (1965) Als-Of-Dat. Van Gorcum, Assen.
Rooy, J. de (1978) “Het ene of is het andere niet”. De Nieuwe Taalgids 71, 146-148.
Ross, J.R. (1967) Constraints on Variables in Syntax. Dissertatie, MIT.
Tomaselli, A. (1991) "Cases of V-3 in Old High German". Groninger Arbeiten zur germanistischen Linguistik 33, 93-127.
Vanacker, V.F. (1968) "Syntaktische Daten aus Französisch-Flämischen Tonband Aufnahmen". In L.E. Schmitt, ed., Verhandlungen des 2e Internationalen Dialektologencongresses, Beiheft 4 des Zeitschrift für Mundartforschung II, Steiner, Wiesbaden, 844-855.
Vercouillie, J. (1885) "Spraakleer van het Westvlaamsch dialect". Onze Volkstaal II, 3-47.
Vries, G. de (1992) On Coordination and Ellipsis. Dissertatie, Katholieke Universiteit Brabant.
Vries, W. de (1910) Dysmelie. Opmerkingen over de Syntaxis. Verhandeling behorende bij het programma van het gymnasium der gemeente Groningen voor het jaar 1910-1911. Stads- en Handels-Stoomdrukkerij B. Jacobs, Groningen.
Weerman, F. (1989) The V2 Conspiracy. Dissertatie, Rijksuniversiteit Utrecht.
Winkler, J. (1874) Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Martinus Nijhoff, 's Gravenhage (reprinted (1972) Dr. Martin Sändig oHG, Wiesbaden).
Zwart, J.-W. (1992a) "Verb-Movement and Complementizer Agreement". Lezing op het GLOW Colloquium, Lissabon. Verschenen in J.D. Bobaljik & C. Philips, eds., Papers on Case and Agreement 1. MIT Working Papers in Linguistics 18.
Zwart, J.-W. (1992b) "Matching", in D. Gilberts & S. Looyenga (in press) Language and Cognition II, University of Groningen.
Zwart, J.-W. (1993) Dutch Syntax: a Minimalist Approach. Dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen.