(1) De plysje soe [by him komme] en [helje him op]
In (1) zijn by him komme en helje him op gecoordineerd, en gezamelijk ingebed onder het modale werkwoord soe. Opmerkelijk is dat het werkwoord komme in het eerste lid achteraan staat, terwijl het werkwoord helje in het tweede lid voorop staat. Daarnaast is het zo dat in deze constructies het infiniete werkwoord in het tweede lid een imperatief is, in plaats van een infinitief, vandaar de naam imperativus-pro-infinitivo. (In oudere stadia van het Fries was die imperatief nog een echte infinitief.)
Hoekstra betoogt dat de verplaatsing van de imperatief/infinitief in het tweede lid laat zien dat werkwoordsverplaatsing niet (altijd) beschreven kan worden in termen van verplaatsing van tijdskenmerken naar INFL/COMP. Het IPI-verschijnsel wordt integendeel verklaard door wat in zijn ogen alle Verb Second-verplaatsingen verklaart: het Empty Category Principle van Travis (1984) (zie ook Hoekstra en Maracz 1989).
De conclusie dat werkwoordsverplaatsing niet (altijd) gerelateerd is aan morfosyntactische kenmerken is belangwekkend, ook vanuit het meest recente stadium van de generatieve grammatica, het Minimalistische Programma (Chomsky 1995). Daarin worden alle verplaatsingen beschreven in termen van het 'afchecken' van morfosyntactische kenmerken. Bovendien suggereert Chomsky (1995: 368) dat Verb Second een 'fonologisch' verschijnsel is (d.w.z., een verschijnsel dat enkel dient om een bepaalde lineaire volgorde te realiseren); ook die visie lijkt in het kader van Hoekstra's analyse niet houdbaar.
Toch wil ik ook wat kritische kanttekeningen bij Hoekstra's analyse plaatsen, en voorstellen terug te grijpen op een eerdere analyse van De Haan & Weerman (1986). Daarin wordt werkwoordsverplaatsing gerelateerd aan morfosyntactische kenmerken van een zeer bepaald type, namelijk congruentiekenmerken. Cruciaal is de ongrammaticaliteit van IPI bij ECM-constructies:
(2) * hy fernaam ien [ t by de reinpiip op klatterjen] en [ t tikje op it rut ]
Ik neem aan dat in (2) het onderwerp van de gecoordineerde ingebedde zinnen verplaatst is met achterlating van een spoor. Deze verplaatsing vindt zoals bij alle ECM-constructies plaats om redenen van Casustoekenning. In (1) daarentegen is het onderwerp van de gecoordineerde bijzinnen nog in de bijzinnen aanwezig: het is het lege element PRO:
(1)' De plysje soe [ PRO by him komme ] en [ PRO helje him op ]
Deze observaties leiden tot de hypothese dat het onderwerp van de ingebedde zin in het tweede lid van de coordinatie (een spoor in (2), PRO in (1)) alleen in (1) in situ gelicenseerd moet worden, en dat verplaatsing van de imperatief/infinitief deze licensering van PRO tot doel heeft. Als PRO, zoals Chomsky & Lasnik (1993) beweren, bepaalde 'nul-congruentie-kenmerken' heeft, verleent deze hypothese steun aan het eerdere voorstel van De Haan & Weerman (1986).
Deze hypothese zal ik in de lezing nader proberen uit te werken.
Literatuur.
Chomsky, Noam. 1995. Categories and Transformations. In The Minimalist
Program, MIT
Press, Cambridge, Mass. Pp. 219-394.
Chomsky, Noam en Howard Lasnik. 1993. The Theory of Principles and
Parameters. In The
Minimalist Program, door N. Chomsky, MIT Press, Cambridge,
Mass. Pp. 13-127.
De Haan, G.J. en F. Weerman. 1986. Finiteness and Verb Fronting in
Frisian. In Verb Second
Phenomena in the Germanic Languages, H. Haider & M. Prinzhorn, red.,
Foris, Dordrecht.
Pp. 77-110.
Hoekstra, Jarich. 1997. The Syntax of Infinitives in
Frisian. Dissertatie, Rijksuniversiteit
Groningen.
Hoekstra, Jarich en Laszlo Maracz. 1989. The Position of Inflection in
West-Germanic.
Working Papers in Scandinavian Syntax 44, 75-88.
Travis, Lisa. 1984. Parameters and Effects of Word Order
Variation. Dissertatie, MIT.