Antwoorden tentamen ATW Principes en Parameters 12 maart 2001

1. Alle zinnen hebben een A-domein, het A'-domein is voor extra
   informatie, zoals interrogativiteit, focussing, topicalisatie,
   imperativus, conditionalis, irrealis, etc. A-posities zijn Casus-
   en/of theta-posities, A'-posities zijn geen van beide.

2. a. (1) we = ext. arg. van kissed; Mary = int. arg. van kissed
      (2) Mary = int. arg. van kissed
      (3) everybody = ext. arg. van wants; us = ext. arg. van kissed
   b. In (1) en (2) is Mary intern argument van kissed, maar alleen 
      in (1) is Mary gerealiseerd als object. 
      In (1) en (3) is het pronomen 1PL extern argument van kissed, maar
      alleen in (1) is het gerealiseerd als subject.

3. a. Het Casus Filter eist dat elke NP Casus heeft. John kan in de
      positie aangegeven door het spoor (Spec,IP van de bijzin) geen Casus
      krijgen omdat INFL in de bijzin niet-finiet is (en omdat seem 
      geen ECM-werkwoord is). Raising naar Spec,IP van de hoofdzin vindt plaats
      omdat John in die positie Nominatief Casus kan krijgen van  
      (finiete) INFL.
   b. Nee. John in (4b) is het extern argument van tries.
      Als John in (4b) vanuit de bijzin verplaatst zou zijn, zou het 
      ook een argument van win in de bijzin moeten zijn. Dat wordt 
      verboden door het Theta Criterium dat zegt dat elk argument maar 
      één theta-rol kan dragen.

4. a. (5a): anafoor = himself, regeerder = hates, subject = John's
      mother. Lokaal domein is de hele zin.
      (5b): anafoor = himself, regeerder = hate, subject = I. Lokaal domein
      is de deelzin I hate himself.
   b. In (5a) c-commandeert John himself niet. 
      In (5b) staat John buiten het lokale domein voor binding van 
      himself.

5. (6a)	         PP
               /    \
	     vlak    P'
                   /   \
		  P	NP
                  |     |
		voor   Kerstmis

   (6b)	    CP
          /   \
        why     C'
              /   \
	     C     IP
             |    /  \
            did you   I'
                    /   \
      	           I	 VP
                           \
                            V'
                           /  \
	                  V    NP
                          |    |
                         say   that

6. a. Waarmee denk je [ t dat ik mijn fiets t gerepareerd heb ]
   b. Bij verplaatsing vanuit de bijzin moet waarmee een tussenlanding
      maken in Spec,CP van de bijzin. In (8) is Spec,CP bezet door welke
      fiets. Daardoor moet waarmee in een keer vanuit zijn  
      basispositie naar Spec,CP in de hoofdzin. Daarbij gaat waarmee 
      twee maal over een IP-knoop heen. Dat is verboden door de Subjacentie-
      conditie.

7. a.      AgrSP
              \
               AgrS'
              /    \
	   AgrS     TP
             |        \
	     -n		T'
                      /    \
		     T    AgrOP
                     |        \
		    -rqa-     AgrO'
		             /    \
			  AgrO     VP
                           |         \
			  -wa-	      V'
		                     /
				    V
				    |
				   maqa-

  b. Hoofdverplaatsing is strikt lokaal. V kan dus alleen maar naar
     AgrO verplaatsen. Vervolgens kunnen V+AGRO alleen maar naar T
     verplaatsen, etc. Zo komt -wa- het dichtste bij de stam 
     maqa- te staan vervolgens -rqa-, en tenslotte -n.

8. a. Zelfstandignaamwoorden zijn referentieel, kunnen zelfstandig voorkomen, 
      en zijn produktief; ze behoren dus tot de lexicale categorieen.
   b. Nevenschikkende conjuncties zijn niet referentieel, kunnen niet
      zelfstandig voorkomen, en zijn niet produktief; ze behoren dus tot de
      functionele categorieen.