Lijst van belangrijkste termen uit Zinsleer: begrip van de syntaxis

• affix (20)
  aanvoegsel, Eng: affix
• beschrijvend (2)
  descriptief, Eng: descriptive
• degradatie (28)
  t.o. promotie, Eng: demotion
• functioneel (19)
  grammaticaal, t.o. lexicaal, Eng: functional/grammatical
• gemarkeerd (24)
  t.o. ongemarkeerd, Eng: (un)marked
• geslacht (10)
  Eng: gender, Lat: genus
• getal (21)
  Eng: number, Lat: numerus
• glosse (17)
  Eng: gloss
• grammaticaliteitsoordelen (32)
  Eng: grammaticality judgments
• inbedding (29)
  Eng: embedding, Lat: subordinatio
• lexicaal (19)
  t.o. functioneel, Eng: lexical
• lexicon (16)
  woordenschat, Eng: lexicon
• neutrale volgorde (24)
  Eng: basic word order
• paradigma (21)
  rijtje, Eng: paradigm (spreek uit: perredaim)
• persoon (21)
  Eng: person
• prefix (20)
  voorvoegsel, Eng: prefix
• prescriptief (2)
  vóórschrijvend, Eng: prescriptive
• promotie (28)
  t.o. degradatie, Eng: promotion
• (sub)standaard (4)
  (afwijkend van) algemeen beschaafd, Eng: (sub)standard
• structuurafhankelijk (32)
  Eng: structure dependent
• suffix (20)
  achtervoegsel, Eng: suffix
• syntaxis (1, 16)
  zinsbouw, Eng: syntax
• taaldiversiteit (16)
  taalverscheidenheid, Eng: linguistic diversity
• typologisch (2)
  Eng: typological
• universeel (6)
  Eng: universal
• woordgroep (23)
  Eng: phrase

De belangrijkste woordklassen
• adjectief (35, 38, 52, 72)
  bijvoegelijknaamwoord, Eng: adjective
• adverbium (58)
  bijwoord, Eng: adverb
• naamwoord (34, 35, 44, 62)
  zelfstandignaamwoord, Eng: noun, Lat: nomen
• prepositie (39, 55, 73)
  voorzetsel, Eng: preposition
  • adpositie (56)
  • circumpositie (56)
  • postpositie, achterzetsel (56)
• werkwoord (33, 35, 40, 65)
  Eng: verb, Lat: verbum

De belangrijkste termen voor functionele kenmerken
• actief/passief (70)
  Eng: voice, Lat: diathesis
• agreement (47, 50, 61, 62, 71, 73)
  congruentie, Eng: agreement
• aspect (67)
  Eng: aspect
  • perfectief (67), voltooid, Eng: perfective
  • progressief (67), onvoltooid, Eng: progressive
• definiet (47, 63)
  bepaald, t.o. indefiniet/onbepaald, Eng: (in)definite
• geslacht (63)
  naamwoordklasse, Eng: gender/noun class, Lat: genus
• getal (62)
  Eng: number, Lat: numerus
  • enkelvoud (62), Eng: singular, Lat: singularis
  • meervoud (62), Eng: plural, Lat: pluralis
• graad (52, 72)
  Eng: degree
• modus (68)
  wijze, Eng: mood, Lat: modus
  • conjunctief (69), Eng: subjunctive
  • indicatief (69), Eng: indicative
• naamval (50, 64)
  Eng: case, Lat: casus
• tijd (65)
  Eng: tense, Lat: tempus
  • tegenwoordige tijd (65), Eng: present tense, Lat: presens
  • toekomende tijd (66), Eng: future tense, Lat: futurum
  • verleden tijd (65), Eng: past tense, Lat: preteritum
  NB, voor de termen 'voltooid/onvoltooid', zie 'aspect' en p. 67 voetnoot 4

Overige termen
• argument (40)
  participant, Eng: argument
• attributief (53)
  t.o. predikatief, Eng: attributive
• complementaire distributie (58)
  Eng: complementary distribution
• conjunctie (39)
  nevenschikkend voegwoord, Eng: conjunction
• determinator (44)
  voorbepaling, Eng: determiner
• direct object: zie object
• distributie (34, 36, 40)
  positie, Eng: distribution
• ditransitief (41)
  t.o. transitief/intransitief, Eng: ditransitive
• gesloten klasse (38)
  t.o. open klasse, Eng: closed class
• grammaticale relaties (49)
  grammaticale functies, Eng: grammatical relations/functions
• indirect object (57)
  meewerkend voorwerp, t.o. direct object, Eng: indirect object
• intransitief (40)
  onovergankelijk, t.o. transitief/ditransitief, Eng: intransitive
• inversie (43)
  Eng: (subject/verb) inversion
• kwantor (45)
  Eng: quantifier
• lidwoord (39, 45, 63)
  Eng: article
• locatief (57)
  plaatsaanduidend, Eng: locative
• modale hulpwerkwoorden (69)
  Eng: modal auxiliaries
• morfologie (35)
  vorm, vormleer, Eng: morphology
• object (49)
  lijdend voorwerp, direct object (t.o. indirect object), Eng: direct object
• participium van het perfectum (71)
  voltooid deelwoord, Eng: past participle, Lat: participium perfecti
• predikaat (40, 51, 53)
  Eng: predicate
• open klasse (38)
  t.o. gesloten klasse, Eng: open class
• predikatief (53)
  t.o. attributief, Eng: predicative
• productief (38)
  behorende tot een open klasse, Eng: productive
• semantische rol (48)
  thematische rol, Eng; semantic/thematic role
  • agens (48)
  • experiencer (48)
  • goal (48)
  • instrument (48)
  • theme (48)
• subject (49)
  onderwerp, Eng: subject
• transitief (41)
  overgankelijk, t.o. intransitief/ditransitief, Eng: transitive
• verbuiging (61)
  Eng: inflection
• voornaamwoord (39, 45, 46)
  Eng: pronoun, Lat: pronomen
  
  • aanwijzend (45), Eng: demonstrative, Lat: demonstrativum
  • bezittelijk (45), Eng: possessive, Lat: possessivum
  • persoonlijk (46), Eng: personal, Lat: personale
  • vragend (45), Eng: interrogative, Lat: interrogativum

• coördinatie (85, 94)
  nevenschikking, Eng: coordination
• deelzin (75)
  t.o. (vol)zin, Eng: clause
• finiet (76, 82, 93)
  t.o. niet-finiet, Eng: finite
• hoofdwerkwoord (78)
  Eng: main verb
• hulpwerkwoord (78, 98)
  Eng: auxiliary
  • aspectueel hulpwerkwoord (80), Eng: aspectual auxiliary
  • modaal hulpwerkwoord (79), Eng: modal auxiliary
• hoofd (99)
  van een relatiefzin, Eng: head
• hoofdzin (76, 85)
  Eng: main clause
• inbedding (86, 92)
  subordinatie, Eng: embedding/subordination
• inversie (91)
  Eng: inversion
• niet-finiet (82, 90)
  Eng: nonfinite
  niet-finiete werkwoorden
  • infinitief (82, 95), Eng: infinitive
  • participium (82), deelwoord, Eng: participle
    • participium presens (83), tegenwoordig deelwoord, Eng: present participle
    • participium van het perfectum (83), voltooid deelwoord, Eng: past participle
• nominalisatie (95)
  Eng: nominalization
• relatiefpronomen (99)
  betrekkelijk voornaamwoord, Eng: relative pronoun, Lat: pronomen relativum
• relatiefzin (99)
  betrekkelijke bijzin, Eng: relative clause
• voegwoord (86, 90)
  Eng: complementizer

• adjunct (109)
  bepaling, Eng: adjunct
• afhankelijk element (105, 124)
  Eng: dependent, Lat: dependens
• complement (109)
  Eng: complement
• dependensmarkering (123)
  t.o. hoofdmarkering, Eng: dependent marking
• determinator (116)
  voorbepaling, Eng: determiner
• ditransitief (113)
  Eng: ditransitive
• hoofd (105, 124)
  Eng: head
• hoofdfinaal (119)
  t.o. hoofdinitieel, Eng: head final
• hoofdinitieel (119)
  t.o. hoofdfinaal, Eng: head initial
• hoofdmarkering (123)
  t.o. dependensmarkering, Eng: head marking
• intransitief (113)
  onovergankelijk, Eng: intransitive
• naamwoordgroep (116, 118)
  NP of DP, Eng: noun phrase
• nominatief (127)
  noemvorm, Eng: nominative
• specificeerder (117)
  Eng: specifier
• transitief (113)
  overgankelijk, Eng: transitive
• werkwoordgroep (112)
  VP, Eng: verb phrase
• woordgroep (105)
  Eng: phrase

De vier constituentschapstests
• coördinatie (159)
  nevenschikking, Eng: coordination
• isolatie (138)
  Eng: isolation
• verplaatsing (141)
  Eng: movement
• vervanging
  Eng: replacement

Termen die betrekking hebben op een boomstructuur
• bar (163)
  streepje, =Eng
• dochter (151)
  Eng: daughter
• domineren (151)
  Eng: dominate
  • onmiddellijk domineren (151), Eng: immediately dominate
• knoop (151)
  Eng: node
• moeder (151)
  Eng: mother
• root (145, 158)
  stam, wortel, =Eng
• tak (151)
  Eng: branch
• zuster (151)
  Eng: sister

Overige termen
• ambigu (135)
  dubbelzinnig, Eng: ambiguous
• boomstructuur (144)
  boomdiagram, Eng: tree structure
• constituent (135, 153, 167)
  Eng: constituent
• constituentschapstest (138, 153, 159, 168)
  Eng: constituency test
• ellipsis (146)
  weglating, Eng: ellipsis
• grammaticaliteitsoordeel (144)
  Eng: grammaticality judgment
• specificeerder (162)
  Eng: specifier
• structuur
  Eng: structure
• verb second (142)
  V2, Dui: Verb-zweit

• accusatief (178, 205)
  t.o. ergatief, Eng: accusative
• agreement (184)
  congruentie, Eng: agreement
  • ergatieve agreement (188), Eng: ergative agreement
• anafoor (194)
  Eng: anaphor
• binding (194)
  Eng: binding
• discontinue constituent (174)
  Eng: discontinuous constituent
• ergatief (179, 205)
  t.o. accusatief, Eng: ergative
  • agreement (188)
  • gespleten (181), Eng: split ergative
  • morfologisch vs. syntactisch (190, 198)
• gemarkeerd/ongemarkeerd (172, 183)
  Eng: marked/unmarked
• grammaticale relaties (190)
  =subject/object, Eng: grammatical relations
• hoofd-initieel/hoofd-finaal (175)
  Eng: head initial/final
• naamval (177, 196)
  Eng: case
  • absolutief (178, 179), Eng: absolutive
  • accusatief (177, 178), Eng: accusative
  • ergatief (178, 179), Eng: ergative
  • datief (196, 198, 203), Eng: dative
  • nominatief (177, 178), Eng: nominative
• naamvalssysteem (178)
  Eng: case system
• object (176, 190, 202)
  voorwerp, Eng: object
• subject (176, 190)
  onderwerp, Eng: subject
• topic (200)
  gespreksonderwerp, Eng: topic
• woordvolgorde (169, 171)
  Eng: word order

• actief (208)
  t.o. passief, Eng: active
• applicatief (217, 219)
  Eng: applicative
• antipassief (215, 217)
  Eng: antipassive
• causatief (220, 224)
  Eng: causative
  • lexicaal (224), Eng: lexical causative
  • morfologisch (222), Eng: morphological causative
• datiefconstructie (218)
  Eng: dative construction
• degradatie (207)
  Eng: demotion
• expletief (214)
  Eng: expletive
• passief (208, 209, 220, 225)
  t.o. actief, Eng: passive
  • bij ergatieve talen (212)
  • morfologisch (211)
  • onpersoonlijk (214), Eng: impersonal passive
• promotie (207)
  Eng: promotion
• topicalisatie (227)
  Eng: topicalization
• vraagwoord (225)
  Eng: wh-word
  • vraagwoordgroep (226), Eng: wh-phrase
  • vraagwoordvraag (225), Eng: wh-question

• anafoor (254)
  mv = anafora; Eng: anaphor
• antecedent (253)
  
  • discourse-antecedent (253)
• binaire vertakking (236)
  Eng: binary branching
• binding (260)
• c-commanderen (246, 250, 257)
  Eng: c-command
• complement (236)
• complementaire distributie (254)
• discourse (253)
  • discourse-antecedent (253)
  • discourse-referentie (253)
  • discourse-topic (253)
• hoofd (236)
  Eng: head
• gebonden (260)
  Eng: bound
• lokaal, lokaliteit (256)
  Eng: local, locality
  • lokaal gebonden (260)
  • niet-lokaal (246)
• precedentie (257)
  Eng: precedence
• projectie (237)
  Eng: projection
  • maximale projectie (237)
• obviatie (261)
  Eng: obviation
• pronomen (252, 260)
  voornaamwoord, mv = pronomina; Eng: pronoun
• recursie (239)
  Eng: recursion
• referentie, refereren (252)
  verwijzing, verwijzen; Eng: reference, refer
  
  • co-referentieel (253)
  • discourse-referentie (253)
  • semi-referentieel (253)
  • R(eferentiële)-expressie (252, 262)
• regeren (243)
  Eng: government
• specificeerder (236)
  Eng: specifier
• specificeerder-hoofd-relatie (243)
  Eng: spec-head relation
  • spec-head agreement (245)
• spoor (264)
  Eng: trace
• taalvermogen (232)
  Eng: faculty of language
• Universele Grammatica (233)
  Eng: Universal Grammar
• vrij (260)
  Eng: free
• X-bar (237)
  
  • -niveau (237)
  • -structuur (237)
  • -theorie (237)
• zinsadverbium (249)
  Eng: sentence adverb