`Als, na een duistren nacht van stormwind en van regen,
Een nacht, wen menigeen, vergeefs ter rust gezegen, Naar `t
woelig gieren hoort, daar `t kind doorheen slaapt; als, Na
zulk een nacht, het rood des uchtends, dat de kimmen Van liefelijken
waas en zachten gloed doet glimmen, En blijde zangen wekt
bij `t vooglenkoor des dals'