Het gesprek werd spoedig weder algemeen en levendig. Ik maakte veel werk van de zeventienjarige, en PIETER week niet van haar stoel. Ik poogde hem telkens te bewegen ook reis iets op te zeggen, of te zingen of zoo; maar hij zei altijd, met een knorrig gezicht: `Och kom!' en `Ik kan waaratje niets!'