In de editie van de Camera Obscura van 1946 verschilt in deze alinea de vetgedrukte tekst ten opzichte van de editie van 1884
Op een mooien Augustusvoormiddag des jaars 1839, betreden twee jonge menschen den vermoeienden, maar schoonen zandweg tusschenTerheide en Oosterhout. Zij waren ter eerstgenoemde plaats uit de diligence gestapt en zouden ter laatstgenoemde het middagmaal houden. De zon scheen wel heerlijk op de welige akkers van rogge en boekweit ter wederzijde van den weg, maar tevens niet minder stovend op hunne stroohoeden en ransels; en daar het jong eikenhout, dat zij langs, en de kleine denneboschjes die zij nu en dan doorgingen, te laag en te iel waren om veel schaduw te geven, begon men toch gewaar te worden dat ook zelfs een voetreis hare onaangenaamheden hebben kan.