In de editie van de Camera Obscura van 1946 verschilt in deze alinea de vetgedrukte tekst ten opzichte van de editie van 1884
Er was niemand, die zich op eenige gunst van haar te beroemen had; er was niemand, dien zij lomp behandelde of boos maakte; "In 't geheel niet; ze was er te verstandig toe, en dat niet alleen" maar ook te braaf. Gij moest haar naar de kerk hebben zien gaan, met de breede zwarte falie, eerst hangende over de schouders, met vrijwat meer gratie dan waarmee b.v. mijn nicht haar mantille draagt, en dan, bij 't ingaan van de deur, over 't hoofd, dat haar lief, devoot gezichtjen er effentjes uitstak. Maar dat daargelaten! Er was niemand, die zich op eenige gunst van haar te beroemen had; er was niemand, dien zij lomp behandelde of boos maakte; zij bleef zoo lief en vriendelijk tegen allen, dat allen dachten met haar op goeden voet te zijn. Het was zot, van zes of zeven menschen dezelfde confidenties te krijgen, die op dezelfde nietigheden berusten.