Tegen platte bomen bij coordinatie

Interview met Mark de Vries

JN: Beste Mark, hoe verheugend was het bericht dat jij een "Vidi"-toekenning van NWO zou ontvangen! Van harte gefeliciteerd hiermee!

MdV: Zeer bedankt. We zijn nu twee promovendi aan het werven, dus het is spannend welke nieuwe mensen we krijgen.

JN: Jouw weg naar de taalkunde is wat bijzonder, want je studeerde ook in de sterrenkunde af, een "hard" bèta-vak. Is deze achtergrond nog steeds belangrijk in je huidige, taalkundige onderzoek, of is het voor jou een volstrekt andere belangstelling, vergelijkbaar met een hobby?

MdV: Een bèta-studie is een goede training in abstract denken en dat kun je in de taalkunde natuurlijk ook prima gebruiken. Vertrouwdheid met formalisme heeft het me misschien ook iets gemakkelijker gemaakt in de theoretische taalkunde, maar concreet hebben de twee vakgebieden niets met elkaar te maken. Achteraf gezien is sterrenkunde gewoon een hobby geweest, ja. Ik hecht er wel aan om ook iets van andere zaken af te weten; ik ben geen specialist pur sang.

JN: Zou het jou aanspreken om hardere, wiskundig onderbouwde taalkundige theorieën mee uit de kinderschoenen te helpen, of vind je zo'n soort ambitie nog steeds voorbarig?

MdV: Dat is een moeilijke vraag. Modellen voor onderdelen van het taalsysteem moeten zo consistent mogelijk in elkaar gezet worden, daar zal iedereen het over eens zijn. Maar een formeel systeem is nog niet meteen wiskundig, dat is niet hetzelfde. Misschien had je dit antwoord niet van mij verwacht, maar ik zie ook het gevaar van overformaliseren, met een kanon op een mug schieten. Bij het analyseren van een bepaald talig verschijnsel maakt iedereen ook aannames die een algemenere strekking hebben. Een van de lastigste problemen is dat het vaak onmogelijk is om te kunnen overzien welke verdere consequenties die theoretische aannames hebben voor alle andere deelonderwerpen. In de toekomst zou op dat punt in principe nog grote vooruitgang geboekt kunnen worden, wellicht met behulp van de alfa-informatica. Voorwaarde is wel dat er meer uniforme methodes ontstaan. De praktijk is echter heel anders; er is een warboel aan stromingen en meningen. Niemand wil zich in een kader laten dwingen en dat is misschien maar goed ook: rigide paradigma's slaan de creativiteit dood. Wel heb ik in eerder werk laten zien dat het nuttig is om (binnen een beperkte setting dan) zo goed als het gaat alle logische mogelijkheden binnen een bepaalde analyse door te rekenen. Zoiets moet geen doel op zich worden, maar het kan een goede waarborg zijn tegen al te eclectisch redeneren. Bovendien kan het helpen bloot te leggen waar de gaten in onze kennis zitten.

JN: In het nieuwe project stel je voor om "non-subordinatie" onder de loep te nemen. Wat versta je daar precies onder?

MdV: Het is een verzamelterm voor constructies die niet ondergeschikt zijn aan andere zinsdelen. In ouderwetse termen: geen hypotaxis, maar parataxis. Hieronder vallen tussenzinnen, bijstellingen, uitbreidende betrekkelijke bijzinnen en andere onderbrekingen. Kortom, alle 'franje' aan de zin, die meestal een afwijkend intonatiepatroon krijgt. Maar ook gewone nevenschikking wordt tot de parataxis gerekend.

JN: Dit is inderdaad een zeer lastig gebied, een waar veel theorieën in de problemen komen. Je noemt je aanpak driedimensionaal. Zou je aan de hand van een voorbeeld kunnen uitleggen hoe je coördinatie analyseert?

MdV: Neem het zinnetje Anna zag Joop, Jaap en Joep Het lijdend voorwerp (object) bevat een dubbele nevenschikking. Een zinsstructuur is in het algemeen een recursieve hiërarchie. Je kunt je een boomstructuur voorstellen waarin het subject in een hoger gelegen tak zit dan het complexe object. Maar hoe ziet de objectplek eruit? De groepsindeling [A [B [en C]]] is wel aannemelijk te maken, maar niet dat er echt een hiërarchie tussen de drie delen is: C kan bijvoorbeeld niet syntactisch afhankelijk zijn van B. Intuïtief-semantisch is dat ook niet plausibel. Die twee conclusies lijken tegenstrijdig, maar je kunt ze oplossen door (in een ruimtelijke metafoor) uit het platte vlak te treden. Het normale patroon van onderschikking (dat per definitie gerelateerd is aan de y-as) wordt doorbroken als de drie delen achter elkaar worden geplaatst. De groepsindeling blijft gehandhaafd door de boomstructuur ook in de z-richting binair te laten vertakken. Uiteindelijk vertonen de delen van het object dus geen onderlinge syntactische hiërarchie (echter wel een paratactische, die indirect ook de volgorde vastlegt).

JN: Vooruitgang op het gebied van de coördinatie zal voor syntactici meer dan voldoende reden zijn voor vreugde, maar laat me desondanks vragen: welke andere problemen worden hierdoor toegankelijker of zelfs opgelost?

MdV: Ik wil in dit onderzoek juist verder kijken dan gewone nevenschikking. Voor mijn gevoel is men tot nu toe te veel blijven vastzitten in dit onderwerp. Aansluitend bij ideeën van onder anderen Jan Koster, denk ik dat er meer constructies onder coördinatie vallen dan doorgaans wordt aangenomen. Als er zoiets bestaat als 'specificerende coördinatie', dan horen bijstellingen (zoals in Fikkie, een poedel) er ook bij. Ten tweede denk ik dat de 3D-strategie die ik heb ontwikkeld voor coördinatie ook kan worden gebruikt bij de andere vormen van parataxis. Laat me één voorbeeld geven. In de zin

Iedereen vertelde honderduit over de toren die hij vanochtend had beklommen

is de interpretatie van het voornaamwoord hij afhankelijk van het subject iedereen: voor elke persoon x geldt dat x ... enzovoort. Dit is mogelijk omdat iedereen 'hoger' in de grammaticale structuur staat dan hij (de technische term is 'c-commanderen'). Waarom is nu de volgende zin onacceptabel in een soortgelijke lezing?

#Iedereen vertelde honderduit over de Martinitoren, die hij vanochtend had beklommen.

Hier is de beperkende betrekkelijke bijzin vervangen door een uitbreidende. Met andere woorden, we zijn van hypotaxis naar parataxis overgegaan. Stel nu dat de uitbreidende relatiefzin op de een of andere manier buiten de gewone onderschikkende hiërarchie is geplaatst door hem in de 'derde dimensie' te zetten, dan is meteen duidelijk waarom de relatie tussen iedereen en hij onmogelijk is.

JN: Je noemt ook in je voorstel dat je ook wat digitaal materiaal beschikbaar wilt maken voor studenten en collega's in dit gebied. Dit klinkt als een (zeer welkome!) versterking van werk in het CLCG met taalkundige corpora, vooral werk van Jack Hoeksema, Gertjan van Noord, Gosse Bouma, en Harrie Maezeland. Krijgen we inderdaad een nieuw focusgebied, of heb je iets anders voor ogen?

MdV: Verscheidene mensen op de faculteit hebben al aan coördinatie gewerkt: Petra Hendriks, Jan-Wouter Zwart, Ron van Zonneveld, Jan Koster, Jack Hoeksema. Wat dat aangaat ben ik op de goede plek terecht gekomen. Ik hoop natuurlijk dat ik meer mensen weet te interesseren voor het bredere onderwerp van 'non-subordinatie'. Wat betreft het digitale materiaal: waar ik op uit ben is eerder een geïllustreerde grammatica dan een corpus. Door die de vorm te geven van een digitale database zal hij wezenlijk verschillen van bijvoorbeeld de corresponderende passages uit de elektronische ANS. Bovendien zullen er gegevens uit meerdere talen in komen. De bedoeling is dat anderen dit materiaal eveneens kunnen gebruiken en - voor zover dat enigszins betrouwbaar te realiseren is - ook zelf de database kunnen uitbreiden.