De mantel van Abraham

Een Interview met prof. Hermann Niebaum

JN: Hermann, de aanleiding voor dit interview is het feit dat jij volgens de tellingen van de faculteit de meest productieve wetenschapper in de taalkunde was over de laatste jaren (1998-2003). We weten dat dit soort tellingen altijd iets willekeurigs aanhechten, maar de ervaring leert dat alternatieve manieren van tellen geen reusachtige verschuivingen veroorzaken. Je hebt dus hoe dan ook geteld een productieve periode gehad!

HN: We doen ons best.

JN: Tot zijn emeritaat was Werner Abraham steeds de taalkundige met de grootste Schreibwut. Jij neemt de mantel van hem over, en misschien is het geen toeval dat het een en andere jou en Werner bindt. Jullie zijn beide gespecialiseerd in Taalvariatie en taalverandering (een van de zes CLCG groepen) en jullie onderzoeken allebei o.a. het Duits. Is er zoveel over Duitse dialecten en de geschiednis van het Duits te vertellen?

HN: Ik zou het woord 'Schreibwut' liever niet gebruiken. Werner Abraham is gewoon een man die overloopt van ideën en deze weet uit te werken en te verwoorden. Ook in dat kader zie ik me niet als een 'opvolger' van Werner; ik blijf dus bij mijn eigen jasje. En ik houd me ook niet primair bezig met de Duitse dialecten en de geschiedenis van het Duits. De centrale punten van mijn onderzoek liggen op de terreinen van de geschiedenis van het Nedersaksisch (en het Nederduits) met daarnaast de dialectologie (of areaallinguïstiek) in bredere zin. En daar is het laatste woord nog niet over gezegd, integendeel.

JN: Wat zijn jouw actuele projecten? En jouw doelen voor de komende periode?

HN: Op dit moment ben ik bezig - samen met mijn mede-auteur Jürgen Macha (Münster) - ons handboek "Einleitung in die Dialektologie des Deutschen" voor een tweede druk te actualiseren en uit te breiden. Verder probeer ik via allerlei detailonderzoekingen een scherper beeld te krijgen van de taalgeschiedenis van Noord- en Oost-Nederland (en aangrenzende gebieden). Wat mij in het bijzonder interesseert is, hoe Oost-Nederland vanaf de Middeleeuwen taalkundig wordt ingebed in het Nederlandse cultuurgebied. Het verbaast me nog steeds dat in de neerlandistiek het Oost- Nederlands gewoonlijk klakkeloos tot het Nederlands wordt gerekend, terwijl het taalkundig toch echt in een Nederduitse samenhang gezien moet worden. Weliswaar neemt de invloed van de Nederlandse schrijftaal vanaf de Vroege Nieuwe Tijd ook hier geleidelijk toe, maar wat de spreektaal betreft is de Duits/Nederlandse staatsgrens pas in de loop van de 20ste eeuw ook een taalgrens geworden. Het uiteindelijke doel van mijn onderzoek is te komen tot een monografie over de taalgeschiedenis van Noordoost- Nederland. Verder hoop ik binnenkort met een groot aantal collega's uit binnen- en buitenland een Handboek Nedersaksische taal- en letterkunde uit te brengen.

JN: Je bent ook zeer actief in redacties en zelfs in politieke kwesties over de status van regionale talen en minderheidstalen. Hoe deel je je tijd tussen al deze activiteiten?

HN: Dit hoort gewoon "bij het baantje". Ik probeer simpelweg contact te houden met collega's en de ontwikkelingen op mijn gebied te volgen, en als redacteur, ook mee te sturen. Daarbij voel ik me in eerste plaats wetenschapper; een 'taalbeweger' ben ik niet en wil ik ook niet zijn.

JN: Is Nedersaksisch Gronings plus Drents, of is er meer? En wat betekent het dat Nedersaksisch een erkende regionale taal is?

HN: Het 'Nedersaksisch' is een overkoepelende benaming voor een verzameling van historisch gezien Nederduitse maar in de loop der eeuwen steeds meer door de Nederlandse cultuurtaal beïnvloede dialecten. Zij worden gesproken (en geschreven) in Groningen, Drenthe, Overijssel, grote delen van Gelderland en de Friese Stellingwerven. Ze maken deel uit van een groter Nederlands-Nederduits dialectcontinuüm dat zich uitstrekt tot de Duitse oostgrens. In de praktijk wordt het werkterrein van het Nedersaksisch Instituut afgebakend door de twee rivieren de Lauwers in het westen en de Wezer in het oosten.

Anders dan het Nederlands en het Fries kent het Nedersaksisch geen overkoepelende en algemeen aanvaarde standaard. Juist daarom ist het voor het aanzien en het behoud van deze bundel van streektalen van groet belang dat hij in het kader van het "Europees Handvest voor Regionale en Minderheidstalen" door de Nederlandse staat officieel erkend is als regionale taal. Uiteraard blijft het een zaak van de sprekers zelf of het Nedersaksisch ook een toekomstperspectief heeft.

JN: De leerstoel Nedersaksisch is iets heel bijzonders in Groningen, waar ook een leerstoel Fries aanwezig is, en een bijzondere hoogleraarschap Gronings. Hoe komt Groningen tot zo'n trotse positie?

HN: De RuG staat midden in de samenleving. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de taal, de geschiedenis en de cultuur van de regio, waarin deze universiteit gepositioneerd is, tot haar onderzoeksterreinen behoren.

JN: Steeds meer zien we algemene -- dus niet alleen wetenschappelijke -- belangstelling voor streektalen en locale tradities. Heeft ook de wetenschap baat bij deze ontwikkeling? De wetenschap streeft naar het ontdekken van algemene organiserende principes. Staat dat niet haaks op de fascinatie voor het zeer bijzondere aan een bepaalde plaatselijke streektaal?

HN: Natuurlijk streeft de wetenschap naar het ontdekken van algemene organiserende principes. Maar de wetenschap hoort ook midden in de samenleving te staan en hoort te reageren op ontwikkelingen binnen die maatschappij. Als er op mijn terrein bredere 'niet- wetenschappelijke' belangstelling bestaat voor waar wij mee bezig zijn, dan is dat ook onze zaak. Wetenschap bepaalt hoe je iets doet, maar vragen en wensen vanuit de maatschappij kunnen van invloed zijn op wat je doet. Wetenschap hoort niet thuis in een ivoren toren.

JN: Wat zou je tegen jonge wetenschappers zeggen die misschien belangstelling voor dit gebied hebben?

HN: Kom eens langs. Ik denk dat ik je wat te vertellen heb.