Industriële Letteren!

Interview met Leonoor van der Beek en Robbert Prins, PhD. 2005

JN: Beste Leonoor, beste Robbert, ten eerste bedankt voor je bereidheid dit gesprek te voeren. Zou je misschien ten eerste iets kunnen vertellen over je promotieproject, en dan over je huidige werk? Jullie zitten allebei in banen die volgens mij nogal verschillen van de banen die zich de meeste voorstellen als ze over een promotie in de Letteren horen.

LvdB: In 2005 ben ik gepromoveerd op een onderzoek naar de toepassing van grote electronische corpora in taalkundig onderzoek. Ik ben begin november 2006 begonnen als computationeel taalkundige bij Q-go, een bedrijf dat customer interaction software maakt. Een soort automatische vragenbeantwoording via internet. Bedrijven gebruiken die software op hun website, waardoor minder mensen met een vraag naar hun callcenter bellen. Hiervoor heb ik een jaar gewerkt als analyst/taalkundige bij de zoekmachine Ask.com in Dublin.

RP: Mijn promotieonderzoek werd in mei 2005 afgerond en had als onderwerp het verhogen van de efficiëntie van een parser (een programma voor het ontleden van zinnen). Nu werk ik als programmeur bij een multimedia bedrijf, net als studie en promotieonderzoek ook in Groningen. Ik programmeer daar computerspellen, zowel de spellen zelf als bijvoorbeeld software om bijbehorende databases te beheren.

JN: In hoeverre doen jullie nog onderzoek, en in hoeverre heeft dit met het soort onderzoek te maken dat je in je promotieproject uitvoerde?

RP: Voor dit werk doe ik geen onderzoek, afgezien van zoekacties op internet om meer te leren over programmeertechnieken. Dat soort onderzoek moest ik tijdens mijn promotieproject ook doen aangezien ik toen ook computerprogramma's schreef.

LvdB: Bij Ask.com was de relatie met mijn promotieproject soms ver te zoeken. Ik heb er met name een onderzoeksproject gedaan naar het effect van het splitsen van samengestelde woorden op de relevantie van zoekresultaten. Ook heb ik daar trainingen gegeven die erg leken op de colleges die ik hier aan de eerstejaars gegeven heb. Bij Q-go is het verband met mijn promotieonderzoek veel duidelijker, ook omdat de technologie die bij dit bedrijf gebruikt en ontwikkeld wordt vergelijkbaar is met de technologie waarmee ik in Groningen werkte: de Alpino Grammatica [JN: van Gertjan van Noord, RuG]. Bovendien is er expliciet een gedeelte van mijn tijd vrijgeboekt voor onderzoek. Wel moet je zelf goed in de gaten houden dat je dat percentage van je tijd ook echt aan onderzoek besteedt: er liggen altijd wel andere klusjes te wachten, en problemen bij klanten gaan altijd voor.

JN: Werk je samen met universitaire onderzoekers in deze kwesties? Zou dit in de toekomst een optie kunnen zijn?

RP: De werkzaamheden zoals het ontwerpen en het programmeren van de spellen (en andere programma's) vereisen geen echte onderzoek.

LvdB: Op dit moment wordt er weinig samengewerkt met universitaire wetenschappers, maar ik geloof wel dat daar in de toekomst mogelijkheden liggen. Ik zal het zeker proberen te stimuleren.

JN: Gary Hendrix, de oprichter van een buitengewoon succesful bedrijf, Symantex, was ook (computationele) taalkundige. Hij zei eens dat zijn werk wel van een taalkundig perspectief uitging, maar dat het uiteindelijk vooral normale softwareontwikkeling vergde, om het tot een bruikbaar product te maken. Hoe zie jij dit, Leonoor? Heeft de ontwikkeling van betere zoekmethoden baat bij technieken uit de (computationele) taalkunde?

LvdB: Gary Hendrix heeft absoluut gelijk. Op iedere taalkundige heb je 5 programmeurs nodig om de boel draaiende te krijgen en te houden. Maar dat wil niet zeggen dat er geen rol is weggelegd voor computationeel taalkundige technieken. Iedere zoekmethode maakt wel gebruik van enige computationeel taalkundige kennis, al is het maar om te bepalen welke woorden genegeerd worden (bijv. "de", "het", "op", "zijn"). Als het domein goed is afgebakend (en dat kan ook een module van een algemene zoekmachine zijn), dan kan je nog veel meer bereiken met taalkundige technieken. En als de hoeveelheid data beperkt is (zoals bij klantcommunicatiesoftware, in tegenstelling tot een zoekmachine), dan wordt de taalkundige onderbouwing alleen maar veel belangrijker.

JN: Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen het werk dat je als promovendus deed en het werk wat je doet? Welk is moeilijker, welk leuker, welk belangrijker?

LvdB: Het werk is natuurlijk veel toegepaster. Het feit dat je werkt aan een product geeft richting aan je werk. Onderzoek moet nuttig en direct toepasbaar zijn, anders is het letterlijk jouw tijd niet waard. Verder moet je, meer dan aan de universiteit, gehaaid zijn: de leuke opdrachten komen niet naar jou toe, die moet je zelf veroveren. En een goede evaluatie (lees: loonsverhoging) hangt voor een gedeelte af van hoe goed je gewerkt hebt, maar ook voor een niet onbelangrijk gedeelte van hoe jij jouw werk onder de aandacht hebt gebracht.

RP: Mijn huidige werk is minder gestructureerd doordat ik me steeds bezig houd met afzonderlijke projecten die een paar weken duren, en binnen elk van die projecten ook niet altijd vanaf het begin alles duidelijk is.

JN: Hoe zie je trouwens de stap naar de industrie in je eigenloopbaan? Was de beslissing, deze stap te nemen, een beslissing om de universiteit en universitair onderzoek achter je te laten, of zou het je misschien later interesseren, weer aan de universiteit te werken? Zo ja, in welke soort functie?

RP: Ja, ik liet de universiteit daarmee achter mij. Het is niet zo dat ik me niet kan voorstellen ooit aan een universiteit te werken maar waarschijnlijk niet in de rol van onderzoeker.

LvdB: Ik heb heel bewust ervoor gekozen de universiteit te verlaten. Ik wilde meer toegepast werk doen. Maar ik heb absoluut ook genoten van mijn tijd op de universiteit. Ik mis bepaalde aspecten, zoals de vrijheid en de constante intellectuele uitdaging, ook best. Maar ik zou alleen tijdelijk terug wil keren, of bijvoorbeeld in deeltijd. Ik zou de band met de "echte wereld" niet meer willen missen.

JN: Als je nu terugkijkt, wat was de bijzondere waarde van je tijd als promovendus?

RP: Wat ik het leukst vond was de samenwerking met mijn aardige collega's, met mijn kamergenoten en begeleiders.

LvdB: De vrijheid! Door de gang kunnen lopen en een proefballonnetje oplaten bij een collega, wat dan vervolgens uitmondt in een anderhalf uur durende discussie. 's Ochtends kunnen bepalen dat je die dag vrij neemt. Geweldig! Ik zou gek worden bij een bedrijf met heel precieze werktijden en een heel strak afgebakend programma. Gelukkig is het bij Q-go ook vrij los georganiseerd.

Verder is het een lekker gevoel dat ik iets heb gedaan dat best lastig was, en dat ik het met goed gevolg heb afgemaakt.

JN: En waren er elementen van je promotietijd waarvan je zegt, dit had anders (en beter) kunnen zijn? Zouden we in promotieprojecten b.v. praktische aspecten sterker moeten beklemtonen?

LvdB: Ik geloof niet dat het promotietraject nu direct maar praktijkgericht moet worden. De universiteit en de industrie zijn twee verschillende dingen, en ze moeten naar mijn mening niet te veel op elkaar willen lijken. Ze dienen elk hun eigen doel, en hebben elk hun eigen voors en tegens. Bovendien moet er ook nog wat te kiezen over blijven.

RP: Ik had niet het idee dat er iets ontbrak waardoor ik geen goed onderzoek kon verrichten.

JN: En wat waren de meest positieve aspecten, vanuit het perspectief van iemand die intussen in de industrie werkt? Misschien de grote nadruk op heldere verslaggeving, de noodzaak om zelfstandig te werken, of de oefening in het vergaren van informatie?

RP: Ik denk dat een heleboel zaken die tijdens een promotieonderzoek aan bod komen nuttig zijn bij later werk, maar ik had mijn huidige baan ook kunnen uitvoeren voordat ik aan het promotieonderzoek begon.

LvdB: Ik denk dat het promotietraject je goed traint om zelfstandig te werken en kritisch naar zaken te kijken. Bij Ask.com moesten ze eraan wennen dat ik altijd probeer ergens een gat in te schieten, maar na een jaar werd dat juist als mijn grootste verdienste gezien. Je moet het wel met wat meer diplomatie brengen: discussie om de discussie wordt buiten de universiteit aanzienlijk minder gewaardeerd - dat werd me heel snel duidelijk gemaakt.

JN: Wat had ik jullie nog moeten vragen?

LvdB: Of we er nog een beetje rijk van worden, van die industrie. En het antwoord was geweest: een beetje. In ieder geval krijg je vrij gemakkelijk een vaste aanstelling, wat in de wetenschap bepaald geen eenvoudige opgave is.


John Nerbonne
Last modified: Fri Dec 1 17:14:55 CET 2006