Interview met Jan-Wouter Zwart, over grammaticale afhankelijkheid

JN: Beste Jan-Wouter, graag wil ik je feliciteren ter gelegenheid van de toekenning door NWO van je programma-aanvraag over afhankelijkheid in universale grammatica. Je krijgt een half miljoen euro, daar zou je heel wat mee moeten kunnen doen!

JWZ: Dank je. Ja, we kunnen twee promovendi en een postdoc aanstellen. Voor de Syntax & Semantics groep van het CLCG is dat goed nieuws: we hebben nu in korte tijd vier promovendi erbij gekregen (twee in het Vidi-project van Mark de Vries). Die kunnen zich mooi aan elkaar optrekken.

JN: Inderdaad een mooi resultaat voor jullie groep. Beide subsidies zijn in strenge NWO-competities verworven. Hoe verklaar je het succes van Syntax & Semantics?

JWZ: Wij houden eigenlijk al sinds 1994 wekelijks een onderzoeksbijeenkomst, waarin we elkaars werk maar ook andere actuele ontwikkelingen bespreken. Het houdt je scherp, en er ontstaat ook iets van een gezamelijke onderzoeksinspanning. Daarnaast hebben we allemaal goede internationale contacten, wat belangrijk is voor de vitaliteit en relevantie van het onderzoek.

JN: Iemand met jouw staat van dienst had ook wel voor een Vici-beurs in aanmerking kunnen komen. Waarom heb je gekozen voor een Programmatisch Onderzoek-subsidie?

JWZ: De Vici-procedure is vrij zwaar en de kans van slagen is gering. Achteraf bleek de competitie voor de Programmatisch Onderzoek-beurzen zwaarder te zijn dan die voor de Vici-subsidie. Blijkbaar kiezen steeds meer onderzoekers voor deze route. Ondertussen is het jammer dat we op die manier niet ten volle van de Vernieuwingsimpuls profiteren. De universiteit zou naar mijn smaak met duidelijke incentives voor de aanvragers moeten komen.

JN: Ondertussen heeft het faculteitsbestuur wel besloten je een persoonlijk UHD-schap toe te kennen. Ook daarvoor gefeliciteerd, maar laten we het hebben over het onderzoek. Wat is het doel van het project?

JWZ: Het draait zoals altijd om de vraag: wat zijn de eigenschappen van het menselijk taalvermogen. We weten dat een belangrijk onderdeel daarvan is, het vermogen eenheden met elkaar te combineren tot grotere gehelen, waardoor syntactische structuur ontstaat. Dat proces noemen we Merge, en het werkt recursief, waardoor je oneindig lange zinnen kunt bouwen. Recentelijk hebben Marc Hauser, Noam Chomsky, en Tecumseh Fitch in Science beweerd dat dat eigenlijk het enige bijzondere van het menselijk taalvermogen is, en daar is kritiek op gekomen. Taal is zoveel meer, zelfs als we ons beperken tot de vorm van taal (en de functie buiten beschouwing laten). Communicatiesystemen van (andere) dieren hebben bijvoorbeeld ook geen naamval, congruentie, en dergelijke. Wat ik nu aan het onderzoeken ben is of die vormverschijnselen te begrijpen zijn als een functie van de operatie Merge. Het idee is dat telkens wanneer twee elementen met elkaar gecombineerd worden, een van de twee afhankelijk is van de andere, en dat de morfologie een uitdrukking is van die afhankelijkheid.

JN: Als ik het goed begrijp, gaat het hier om afhankelijkheden zoals de verhouding tussen werkwoord en lijdend voorwerp, ofwel tussen voorzetsel en naamwoordsgroep, en dergelijke, dus wat in de syntaktische theorie steeds hoofd en afhankelijk element zijn. Of kijk je naar algemenere afhankelijkheden incl. adjunctie, zoals de verhouding tussen bijvoegelijk naamwoord en naamwoord of bijwoord en werkwoord?

JWZ: Die traditionele afhankelijkheidsrelaties vallen er ook onder, maar ik wil het uitbreiden naar elk paar van elementen die met elkaar gecombineerd zijn. Daar hoeft dus geen hoofd bij te zitten. De theorie van grammaticale afhankelijkheid verschuift daardoor: tot nu toe is de gedachte dat het altijd gaat om relaties tussen hoofden en niet-hoofden. Ik praat liever over afhankelijken en niet-afhankelijken.

JN: En je -- vrij gedurfde -- hypothese luidt dat al de verschillende soort afhankelijkheden bepaald worden door een enkele abstracte operatie? Dat is toch een ambitieuze visie!

JWZ: Ja, het is inderdaad bedoeld als een soort theory-of-everything, omdat hij gaat over de meest elementaire relaties in de structuur. De hypothese is dat talen en structuren op dat punt niet van elkaar verschillen. Ze hebben dus niet de vrijheid om te bepalen welk element van welk element afhankelijk is: die afhankelijkheid ontstaat op het moment dat twee elementen gemerged worden.

JN: Als je gelijk hebt, wat bepaalt dan de verschillen tussen de verschillende relaties?

JWZ: Mijn indruk is dat talen en constructies alleen verschillen in de manier waarop de afhankelijkheid morfologisch gerealiseerd wordt. Ik zal een voorbeeld geven. Veel talen vertonen congruentie tussen het werkwoord en het onderwerp. Het gaat hier om kenmerken van het onderwerp, bijvoorbeeld persoon en getal, die we ook gemarkeerd zien op het werkwoord (bijv. ik denk vs. wij denk-en). Op basis van de Indo-europese talen zou je denken dat dat iets specifieks is van de relatie tussen het subject en het werkwoord. Maar als je er andere talen bij betrekt, dan zie je dat het werkwoord helemaal niet zo'n vooraanstaande rol hoeft te spelen. Talen hebben allerlei manieren om congruentie met het subject uit te drukken. Sommige talen gebruiken daarvoor pronomina die los van het werkwoord staan, andere markeren zelfs het object voor congruentie met het subject, en weer andere markeren een hele reeks elementen op die manier. Maar je kunt een generalisatie maken: congruentie met het subject wordt altijd uitgedrukt op een element dat onderdeel is van die constituent waar het subject mee gemerged is (ik noem dat het predikaat). Daaruit leid ik af dat er een primitieve relatie bestaat tussen het subject en het predikaat, en dat talen verschillen in de manier waarop ze binnen dat predikaat de relatie met het subject uitdrukken.

JN: Dus de operatie Merge is zeer locaal terwijl afhankelijkheden over langere afstand kunnen bestaan. Is dat dan de centrale uitdaging van het project?

JWZ: Precies. De promovendi kunnen die spanning tussen afhankelijkheidsrelaties en afhankelijkheidsrealisaties in verschillende domeinen onderzoeken, bijvoorbeeld in de naamwoordsgroep en in de zin. Voor de postdoc heb ik iets anders in gedachten.

JN: Bloomfield merkte in Language (dus 1933 or eerder) al op dat hoofden steeds dezelfde categorieën zijn als de groepen waarin ze optreden. In later werk b.v. van Baker and Gazdar werd dit idee uitgebreid tot kenmerken zoals numerus, genus, en persoon, hetgeen voor veel gevallen van niet locale afhanklijkheden een verklaring biedt. Zij bewerkstelligen dit door geëaboreerde kenmerkenstructuren. Jij stelt feitelijk een alternatief voor deze benaderingen voor.

JWZ: Dat klopt. In de generatieve grammatica is morfologische afhankelijkheid vaak formeel vormgegeven door de kenmerken zelf als hoofden in de structuur te definiëren. Dan vertoont het werkwoord geen congruentie met het subject, maar met een functioneel element AGREEMENT, dat zelf weer in een relatie tot het subject staat. Veel van die architectuur kan denk ik verdwijnen, een ontwikkeling die een jaar of 10 geleden al is ingezet.

JN: De empirische kant van dit onderzoek vind ik erg intrigerend. Volgens normaal goed geinformeerde kringen ben je bezig een grote database van taalkundig materiaal op te bouwen, om het theoretisch werk te onderbouwen? Wat gaat daar in, en hoeveel?

JWZ: Wat het onderzoek spannend maakt is dat het theoretische werk wordt aangevuld met tamelijk uitgebreid typologisch onderzoek naar de variatie in de uitdrukking van afhankelijkheid in de talen van de wereld. Het voorbeeld over subject-werkwoord-congruentie gaf het belang daarvan al aan. Ik heb de afgelopen jaren gewerkt aan de constructie van een sample van 215 talen dat we nu op gerichte vragen kunnen onderzoeken. Die talen zijn gekozen zodat er zo min mogelijk bias naar regio of familieverwantschap in zit, en met het oog op een zo goed mogelijke coverage van de taalvariatie.

JN: Is het niet moeilijk om aan betrouwbare gegevens te komen? Waar haal je je data vandaan?

JWZ: Er zijn de laatste paar decennia veel uitzonderlijke goede reference grammars verschenen, die ook uitgebreid aandacht besteden aan syntactische kwesties. Het niveau van de beschrijvende grammatica's is in korte tijd erg omhoog gegaan, en de theoretische taalkunde heeft daar beslist een belangrijke impuls in gegeven. Onze letterenbibliotheek heeft een fantastische collectie in de open opstelling, en daarnaast maken we gebruik van de Leidse Universiteitsbibliotheek. Ongeveer 75% van de grammatica's die we gebruiken heb ik zelf in bezit: grammatica's verzamelen is een van mijn grote passies. Zo ben ik ook aan dat sample gekomen: het leek me aardig vast te stellen hoe goed de coverage van mijn verzameling inmiddels was.

JN: Met wie werk je samen in dit project? Is er complementariteit met het Vidi project van Mark de Vries? Zijn jullie van plan om sommige zaken samen te doen?

JWZ: In de eerste plaats is er internationale samenwerking met collega's in Europa en Noord-Amerika die net als wij op het snijvlak van theorie en typologie werken. Mark's project sluit aan bij wat ik in gedachten had voor onze postdoc: die moet gaan kijken naar de primitieve eigenschappen van door Merge gecreërde zusterparen. Een voor de hand liggend onderzoeksterrein is dan coördinatie, één van de onderzoeksthema's van Mark. Nu we allebei een groepje hebben ligt het voor de hand dat er iets moois ontstaat, maar als het gebeurt gaat het vanzelf.

JN: Wat boeit jou vooral bij dit project? Het leiden van en dus werken met een team, het uitzicht op succes en de wetenschappelijke inzichten die dan in het verschiet liggen, of zie je dit als een stuk in een veel groter puzzel?

JWZ: Zo'n project komt voort uit een onderzoekslijn die al in gang gezet is. Had ik geen subsidie gekregen, dan was ik er toch mee verder gegaan. Ik wil gewoon uitzoeken hoe het zit, waar de problemen liggen, en wat de consequenties zijn. Het is mooi dat er nu een soort synergie ontstaat waarbij de centrale probleemstelling gevoed wordt met gegevens uit deelprojecten die op zichzelf ook interessant genoeg zijn. Hoe het in een groter geheel past zal later moeten blijken. Ik zie het als een bijdrage aan het minimalistische programma, het jongste stadium van de generatieve grammatica. Maar ik neem afstand van een aantal ideeën die daarin momenteel nogal populair zijn. We zullen zien.


John Nerbonne
Last modified: Wed Mar 1 20:09:00 CET 2006