Overzicht Algemeen Woordklassen
Functionele kenmerken
[1] [2]

tijd (tense/tempus)


• definitie: geeft de positie in de tijd aan van de handeling of toestand waar de zin naar verwijst

• voorbeeld:

(1) Jan wandelt in het bos (ongemarkeerd)
(2) Jan wandel-de in het bos (verleden tijd t.o.v. nu)
(3) Jan had (toen al) in het bos gewandeld (verleden t.o.v. een referentiepunt)

• typologie: talen kunnen meer of minder fijne onderscheidingen maken


tijden in het traditionele ontleden