Dit is de druk van de Camera Obscura uit 1884. De links verwijzen naar de druk uit 1946, en zijn de woorden die tussen deze twee drukken verschillen.
Bijna twaalf jaren zijn verloopen en de toegezegde "Nieuwe Vertooningen" (1) verschenen niet. Wel lagen,
reeds op het oogenblik der toezegging, eenige schetsen gereed, maar het
Sommige mijner vrienden beweren dat ik er sedert niet of weinig aan gehad
heb; anderen meenen dat het mij nog altijd goede diensten gedaan heeft. Zoo
dit laatste het geval mocht zijn, blijft het met te meer nadruk: nec lusisse
pudet.
Intusschen heeft eene te groote belangstelling de uitgevers tot een derden
druk aan HILDEBRANDS boekje
verleid, en zij wenschten; het woord blijft natuurlijk geheel voor hunne
rekening; zij wenschten dien te verrijken met hetgeen zij maar al te wel
wisten dat nog in de sedert lang geslotene portefeuille voorhanden was. Had
hij moeten weigeren? Dan zou het toch waarlijk geweest zijn: lusisse pudet
.
Ik weet niet of de te dezer gelegenheid voor `t eerst aan `t licht
gebrachte opstellen beter of slechter dan de andere zijn. Maar het zou mij
verwonderen, daar alle te zamen de voortbrengselen zijn van een zelfden geest
en tijd. Veel is er in het geheele boekdeel, dat ik u thans ten derden male aanbied, dat ik nu anders zou
gevoelen, beschouwen en voorstellen; veel dat le mérite de
l'á-propos verloren heeft. Maar ik geef het zoo als het is en voor hetgeen het is. Il faut
juger les écrits d'après leur date, blijft een treffelijke
spreuk. Indien ik op dit oogenblik gelegenheid of genegenheid had om
denzelfden vorm van schrijven te gebruiken, ik zou meenen tot iets
belangrijkers, iets geestigers verplicht te zijn; en vooral tot iets dat van
een dieper menschenkennis en vruchtbarer levensbeschouwing getuigde. Indien ik daartoe onvermogend ware, ik zou
moeten zeggen, ik heb een dozijn jaren te vergeefs geleefd.
Waarde vriend, er heeft, sinds ik u voor de eerste en tweede maal het
meerendeel dezer onbeduidende
opstellen opdroeg, al vrij wat plaats gehad in en rondom ons. Het leven is ons
sedert eerst duidelijk, ja, wij mogen wel zeggen eerst Het is wel eens bang geweest daarbinnen en donker daarboven. Er hebben
tranen gevloeid van wier bitterheid onze vroolijke jeugd, ondanks al haar
verbeeldingskracht, geen denkbeeld had. Gelukkig, indien wij vreugden en ook
vertroostingen hebben leeren kennen, waarvan de kracht en zaligheid in onze jonge harten niet was
opgekomen. Zij zijn er; en Diezelfde die ons onze vroolijke jeugd schonk,
heeft ze te zijner beschikking, en geeft ze aan die ze behoeft. Danken wij
Hem, die ons een hart gaf om alles te gevoelen, een hart waaraan niets
menschelijks vreemd bleef, en dat ook voor het goddelijke niet onaandoenlijk
is. Ook in dien speeltijd van onzen geest, waaraan dit boekdeel ons herinnert, stonden wij
nu en dan stil, als op een aanraking met het hoogere, met het hoogste. De tijd
is gekomen om daaraan geheel ons hart over te geven en, bij het waarachtige
licht, alles en allen, maar allereerst onszelven te zien. Neen, het is de
vraag niet meer van spelen, maar wel van wederom 1 October 1851.
Noten 1 Zie
Narede, Tweede uitgave.
2 Nec Iusisse pudet
sed non incidere ludum, dat is:
Men schaamt zich `t spelen niet, maar
`t altijd door te spelen. (HOR. Ep. 1. 14).
Leho Paldre & Marcel Vehof