next up previous contents
Volgende: Bibliografie Naar boven: De positie van het Vorige: 4. Interviews

Subsecties


5. Aanbevelingen

Dit rapport is geschreven vanuit de gedachte dat het Nederlands een relatief kleine taal is en dat de ontwikkeling van een hoogwaardige infrastructuur voor taal- en spraaktechnologie in dit geval speciale aandacht vraagt.

Een overheid die het tot stand brengen van een dergelijke infrastructuur stimuleert door coördinerend op te treden en die, waar nodig, het daadwerkelijk tot stand brengen van hulpmiddelen of eindproducten voor TST ondersteunt, is hierbij noodzakelijk. In het inleidende hoofdstuk is reeds aangegeven dat communicatie in de eigen taal bijna altijd de voorkeur verdient boven communiceren in een andere taal. Naarmate informatie- en communicatietechnologie steeds geavanceerder wordt, neemt ook het belang van taal-en spraaktechnologie toe. Wanneer deze ontwikkeling voor bepaalde talen achterblijft, zal dat ertoe leiden dat die talen in toenemende mate in het defensief gedrongen worden. Een goede infrastructuur voor TST is daarmee dus in het algemeen belang.

Economische motieven alleen zullen er niet toe leiden dat TST-producten die zijn gebaseerd op het Engels ook automatisch voor het Nederlands op de markt zullen verschijnen. Bovendien bestaat er de vrees dat, voor zover Nederlandstalige producten wel verschijnen, de kwaliteit van deze producten achterblijft bij datgene wat voor andere talen mogelijk is. Europese programma's spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een infrastructuur voor TST. Dergelijke programma's gaan evenwel uit van het principe van subsidiariteit, en dus is er ook vanuit dit oogpunt gezien een rol weggelegd voor de nationale overheden. De situatie voor het Nederlands is tenslotte complex omdat het wordt gesproken in Nederland en Vlaanderen, en initiatieven van de overheid daarom ofwel slechts een deel van het taalgebied betreffen, ofwel speciale coördinatie vragen.

Naast een actieve rol van de overheid gaan we er bij deze aanbevelingen ook vanuit dat het wenselijk is dat hulpmiddelen voor TST zoveel mogelijk algemeen (tegen een redelijke vergoeding) beschikbaar zijn. Het zal duidelijk zijn dat de universiteiten en andere non-commerciële onderzoeksinstellingen belang hebben bij goed toegankelijke hulpmiddelen. Aan deze instellingen wordt een belangrijke rol toegedicht wanneer het gaat om het doen van fundamenteel, lange termijn, onderzoek, en wanneer het gaat om het opleiden van voldoende gekwalificeerd personeel. De universiteiten kunnen deze rol echter alleen vervullen wanneer de middelen die ze in huis hebben niet onderdoen voor datgene wat binnen het bedrijfsleven gangbaar is.

Bedrijven hebben belang bij een toegankelijke infrastructuur omdat het de drempel voor het ontwikkelen van Nederlandstalige TST-producten verlaagt. De soms geopperde gedachte dat algemeen toegankelijke hulpmiddelen de marktpositie van sommige commerciële instellingen ondermijnt moet ons inziens niet te serieus genomen worden. Er bestaat een grote afstand tussen de data en software die deel uitmaken van de infrastructuur en producten die geschikt zijn voor de consumentenmarkt of die op maat gemaakt zijn voor de behoeften van een afnemend bedrijf. Dit betekent dat er voldoende mogelijkheden overblijven voor commerciële exploitatie van de TST-markt.

Een laatste argument voor een algemeen toegankelijke infrastructuur is dat voor de hulpmiddelen die deel uitmaken van deze infrastructuur geldt dat het met name de som der delen is die maakt dat deze hulpmiddelen nuttig zijn. Een corpus algemeen Nederlands is bijvoorbeeld op zich weinig waardevol, maar kan wel dienen om data die aan een domeinspecifiek corpus zijn ontleend in het juiste perspectief te plaatsen. Een corpus voorzien van woordsoort wordt interessant wanneer er bijvoorbeeld ook een automatische tagger bestaat die werkt met dezelfde woordsoorten, en wordt nog interessanter wanneer er ook een programma voor syntactische analyse bestaat dat werkt met dezelfde woordsoorten. Op dezelfde manier kan een algemene grammatica van het Nederlands niet zonder een uitgebreid woordenboek, waaraan de informatie die voor het ontleden van concrete zinnen essentieel is, ontleend kan worden.

Op basis van deze twee overwegingen - de overheid dient een coördinerende en ondersteunende rol te spelen en de infrastructuur voor TST dient algemeen toegankelijk te zijn - komen we nu tot een aantal aanbevelingen. De aanbevelingen zijn gebaseerd op een karakterisering van de ideale infrastructuur voor TST, zoals we die hebben geschetst in hoofdstuk 1, het overzicht en de evaluatie van de bestaande infrastructuur, zoals we die hebben gegeven in hoofdstukken 2 en 3, en niet in de laatste plaats, op de interviews die we hebben gevoerd met deskundigen op het gebied van onderzoek, productontwikkeling, onderwijs, en beleid voor TST.

We willen hier tenslotte nog opmerken dat dit rapport tot stand is gekomen op het moment dat één van de belangrijkste initiatieven voor initiatieven voor TST voor het Nederlands, het project voor een Corpus Gesproken Nederlands, concrete vormen begint aan te nemen. Een aantal van onze gesprekspartners zijn ook bij dit project betrokken. De aanbevelingen die hieronder worden gedaan komen daarom op een belangrijk moment. Met de start van dit project wordt duidelijk dat aandacht voor TST niet slechts een incidentele zaak zou mogen zijn, en dat er een reële taak ligt voor een instantie die zich richt op het beheer van data en software (naast de resultaten van het CGN valt hierbij ook te denken aan de resultaten van een projecten als het Referentiebestand Nederlands en de lexicale databases van de Commissie Lexicale Vertaalvoorzieningen). Tenslotte moge duidelijk zijn dat een corpus gesproken Nederlands slechts één aspect is van een infrastructuur, en dat er nog een groot aantal hulpmiddelen niet, of slechts in zeer embryonale vorm, beschikbaar is voor het Nederlands.

Hieronder worden twee typen aanbevelingen geformuleerd: aanbeveling 1 waarbij de Nederlandse Taalunie een cruciale rol speelt vanwege de monitor5.1 en platformfunctie5.2 die ze vervult in het hele taalgebied, en de aanbevelingen 2 en 3 die buiten de directe competentie van de Taalunie vallen. De Taalunie zou ons inziens echter de bevoegde instanties in Nederland en Vlaanderen kunnen attenderen op hun verantwoordelijkheden in dezen.

5.1 Een Platform voor Taal- en Spraaktechnologie

Aanbeveling 1: Het instellen van een Nederlands-Vlaams platform met als primaire taak het coördineren van activiteiten op het gebied van taal- en spraaktechnologie voor het Nederlands. De Taalunie zou hierbij als initiator en coördinator kunnen optreden.

Dit platform krijgt als centrale taken toebedeeld:

Bij de overige taken van het platform zou men kunnen denken aan:

Uit het overzicht van instanties die verantwoordelijk zijn voor aspecten van het beleid voor TST en uit de interviews komt duidelijk naar voren dat er momenteel op beleids- en organisatorisch niveau sprake is van versnippering. Met het instellen van een platform voor TST kan deze versnippering worden tegengegaan. Daarbij moet bij een platform worden gedacht aan een structuur die weinig ambtelijke ondersteuning vraagt. Aan het geringe enthousiasme dat in sommige interviews doorklinkt voor het oprichten van weer een beleidsinstelling wordt op deze manier tegemoet gekomen.

Tegelijkertijd is een platform waarschijnlijk niet erg effectief wanneer het het zonder ondersteuning moet stellen. Bij ondersteuning kan men naast puur administratieve ondersteuning denken aan één wetenschappelijk medewerker die een wezenlijke inhoudelijke bijdrage kan leveren.

De Taalunie heeft een adviserende taak op het gebied van taalbeleid en taalpolitiek in Nederland en Vlaanderen. Daardoor sluit een platform voor TST dat adviseert in Nederland en Vlaanderen nauw aan bij de taakstelling en competentie van de Taalunie. De financiele middelen die nodig zijn voor de activiteiten van het platform zouden door het Comité van Ministers van de Taalunie ter beschikking moeten worden gesteld.

Anders dan bij de eerste aanbeveling kan de Taalunie bij de volgende twee aanbevelingen geen grote rol te spelen. Toch nemen we deze aanbevelingen in ons rapport op omdat zeker op de langere termijn goede onderwijs- en onderzoeksmogelijkheden op het vlak van TST doorslaggevend zullen zijn voor het succes van de TST-sector in Nederland en Vlaanderen.

5.2 Versterking van de positie van Onderzoek en Onderwijs

Aanbeveling 2: Het stimuleren van zowel fundamenteel als toegepast onderzoek op het gebied van TST

De positie van het universitair onderzoek in de taal- en spraaktechnologie kan verbeterd en verstevigd worden door de volgende maatregelen:

Aanbeveling 3: Het opzetten van een speciale (interuniversitaire) opleiding voor taal- en spraaktechnologie in Vlaanderen en het versterken van de opleidingen op dit gebied in Nederland.

De positie van het universitaire onderwijs in de taal- en spraaktechnologie kan verbeterd en verstevigd worden door de volgende maatregelen:


next up previous contents
Volgende: Bibliografie Naar boven: De positie van het Vorige: 4. Interviews
Bouma G.
1998-10-13