Asymmetries in grammar

NWO/Vici-project

Woordvolgorde

Nederlandse peuters van 2 of 3 jaar oud lijken zich al goed te houden aan de regels voor woordvolgorde in het Nederlands. Althans, als je kijkt naar de zinnen die ze maken. Zo zeggen ze “de auto duwt de koe” wanneer de auto de duwer is en zeggen ze “de koe duwt de auto” wanneer de koe de duwer is. Maar als deze kinderen uit twee plaatjes moeten kiezen wanneer ze de zin De auto duwt de koe horen, dan kiezen ze vaak het verkeerde plaatje waarop de koe de auto duwt. Dat blijkt uit het oogbewegingsonderzoek van Gisi Cannizzaro waarover ze in haar proefschrift uit 2012 schreef. Dit komt omdat peuters het liefst een levend wezen willen als onderwerp van de zin. Die voorkeur is zo sterk dat peuters woordvolgorde negeren in hun taalbegrip. En dus kiezen ze als onderwerp van de zin het levende wezen (de koe) in plaats van het eerstgenoemde voorwerp (de auto). Het verrassende gevolg is dat Nederlandse kinderen al vroeg de woordvolgorde van hun moedertaal gebruiken in hun eigen zinnen, maar pas veel later deze kennis gebruiken om de zinnen van anderen te begrijpen.


Rekening houden met de luisteraar

Voornaamwoorden zoals hij en zij hebben geen vaste verwijzing maar kunnen naar verschillende personen verwijzen. Charlotte Koster en collega’s onderzochten of sprekers rekening houden met hun luisteraars wanneer ze voornaamwoorden gebruiken. Ze lieten kinderen, jong volwassenen en ouderen verhaaltjes vertellen over twee figuren, bijvoorbeeld een piraat en een ridder, aan de hand van plaatjesboeken (gemaakt door ontwerpstudio MAKI). Wanneer ze een figuur al eerder hadden genoemd, gebruikten alle sprekers hoofdzakelijk voornaamwoorden om nogmaals naar deze figuur te verwijzen. Maar als een luisteraar een voornaamwoord verkeerd zou kunnen begrijpen, dan waren jong volwassenen explicieter en gebruikten ze een beschrijvende term. Nadat ze verteld hadden over de ridder, verwezen ze naar de piraat met “de piraat” en niet met “hij”, omdat een luisteraar “hij” zou kunnen begrijpen als de ridder. Kinderen daarentegen bleven voornaamwoorden gebruiken en hielden dus maar weinig rekening met de luisteraar. Ouderen hielden wel rekening met de luisteraar maar hadden moeite in te schatten hoe recent ze een figuur eerder hadden genoemd, waardoor ze ook regelmatig voornaamwoorden gebruikten.


Cognitieve processen

In haar proefschrift, waarop ze in 2012 cum laude promoveerde, onderzocht Jacolien van Rij hoe volwassenen en kinderen voornaamwoorden zoals hij, hem en zichzelf begrijpen. Met behulp van computermodellen bootste ze de cognitieve processen van taalgebruikers na en deed ze voorspellingen over wat taalgebruikers in andere situaties zouden doen. Vijfjarige kinderen begrijpen beschrijvingen zoals Hier zie je een olifant en een krokodil. De olifant slaat hem nog regelmatig verkeerd en menen dat hem terugverwijst naar de olifant in plaats van naar de krokodil. Op basis van haar computermodellen voorspelde Jacolien van Rij dat kinderen minder fouten zouden maken met hem als de zinnen langzamer uitgesproken zouden worden. Ook voorspelde ze dat volwassenen het voornaamwoord hij in een tekst meer zoals kinderen zouden interpreteren wanneer ze tegelijkertijd iets moesten onthouden. Beide voorspellingen kwamen uit en suggereren dat luisteraars zowel rekening moeten houden met de keuzes van de spreker als met de structuur van de tekst. Om dit te kunnen doen moet een luisteraar over voldoende verwerkingssnelheid en werkgeheugencapaciteit beschikken.


Spreken en begrijpen gaan niet hand in hand

Als kinderen zelf zinnen maken, wil dat nog niet zeggen dat ze die zinnen ook goed begrijpen. Verschillende onderzoeken laten zien dat taalproductie en taalbegrip lang niet altijd hand in hand gaan. Bij kinderen kan taalproductie verrassend voor lopen op taalbegrip. Ze kunnen dus dingen zeggen die ze zelf nog niet begrijpen. Omgekeerd kunnen ze ook dingen begrijpen die ze zelf nog niet kunt zeggen. Dit wijst erop dat taal niet een soort van ‘code’ is, zoals vaak wordt gedacht. Het is niet zo dat een spreker een gedachte of betekenis ‘codeert’ in de vorm van een zin en dat luisteraars die zin vervolgens weer ‘decoderen’ om die betekenis te achterhalen. In plaats daarvan lijkt taal eerder op een systeem van signalen, beargumenteert Petra Hendriks in haar boek Asymmetries between Language Production and Comprehension (2014). Sprekers ‘signaleren’ een betekenis door hun keuze van woorden en hun gebruik van woordvolgorde en intonatie. Luisteraars wegen die signalen en bepalen zo de beste betekenis van de zin in de context waarin ze die zin horen. Die betekenis kan heel goed een andere zijn dan de betekenis die de spreker wilde uitdrukken. Als sprekers en luisteraars elkaar goed willen begrijpen, dan moeten ze dus niet alleen de signalen op dezelfde manier wegen, maar moeten ze ook rekening houden met elkaars keuzes.


Taal, autisme en ADHD

Om taal goed te begrijpen heb je niet alleen kennis van de taalregels nodig, maar moet je ook rekening houden met de ander. In samenwerking met Accare onderzocht Sanne Kuijper of kinderen met autisme of ADHD tussen de 6 en 12 jaar oud fouten maken in hun begrip en hun productie van voornaamwoorden en zinsklemtoon. Als deze kinderen fouten maken, in hoeverre zijn deze fouten gerelateerd aan hun werkgeheugencapaciteit, hun vaardigheid om een incorrect antwoord te onderdrukken of hun vermogen om rekening te houden met een ander? Meer over de resultaten van dit onderzoek kun je hier lezen.

Vervolgonderzoek

Wat voor de spreker links is, is voor de luisteraar soms rechts. Om te onderzoeken in hoeverre kinderen zonder en met autisme in staat zijn om rekening te houden met verschillen in cognitief, emotioneel en talig perspectief voert Jessica Overweg een onderzoek uit onder kinderen met autisme. Haar onderzoek loopt tot 2015. 

Terwijl Nederlandse kinderen fouten maken met voornaamwoorden zoals hem, maken Italiaanse kinderen geen vergelijkbare fouten in hun moedertaal. Margreet Vogelzang onderzoekt waarom Nederlandse en Italiaanse kinderen verschillen in hun taalontwikkeling. Daarbij maakt ze gebruik van computermodellen en meet ze veranderingen in de pupilgrootte van luisteraars. Margreets onderzoek loopt tot 2016.