De Amerikaanse Burgeroorlog

" 'Indien een huis tegen zichzelf verdeeld is zo kan dat huis niet bestaan.'
Het is mijn stellige overtuiging dat ons volk niet voor de ene helft uit vrijen en voor de andere helft uit slaven kan blijven bestaan."

Abraham Lincoln
Springfield, Illinois, 17 juni, 1858

In het midden van de 19e eeuw trok geen land zozeer de aandacht van de andere mogendheden als de Verenigde Staten en er waren slechts weinig landen die door zoveel buitenlanders bezocht werden. Het werk "Democracy in America" (De Amerikaanse Democratie) van de Franse schrijver Alexis de Tocqueville, werd in Europa veel gelezen en men ging over de jonge staat een veel gunstiger oordeel vellen. Buitenlandse bezoekers waren verrukt over de baai van Boston en de stad zelf en verbaasden zich er over hoe de ene welvarende stad na de andere - Utica, Syracuse en Auburn - ontstaan was waar men vroeger slechts een woestenij aantrof. Als zij door de staten in het Noorden trokken, ontdekten zij al spoedig dat het de zakenlieden en landbouwers voor de wind ging, dat overal wegen werden aangelegd, bruggen gebouwd en openbare gebouwen gesticht. Zij kregen de indruk dat de Verenigde Staten een land waren waar altijd welvaart heerste. De buitenlandse bezoekers die in New York, Philadelphia of Boston aankwamen, viel het altijd op dat de mensen zo opgewekt waren, zoveel ondernemingslust bezaten en zo druk in de weer waren. New York met zijn hoge gebouwen en zijn schitterende etalages was een vrolijke stad; Philadelphia was bekend om zijn fraaie pleinen, brede lommerrijke straten en keurige huizen van rode baksteen.

Het grondgebied van de Verenigde Staten strekte zich nu uit over de gehele breedte van het continent en in dit enorme gebied - een bondsstaat met 31 afzonderlijke staten - woonden 23.000.000 mensen. Nooit tevoren leek het ideaal van het beloofde land in de practijk zo dicht benaderd. In het Oosten bloeiden alle takken van industrie en in het Midden-Westen en het Zuiden leverde de landbouw bevredigende resultaten op. Dank zij de spoorwegen werden de afstanden tussen de gekoloniseerde streken voortdurend kleiner en het goud uit de mijnen in Californië betekende een belangrijke stimulans voor de handel.

De buitenlander ontdekte echter al gauw dat er twee verschillende Amerika's bestonden, n.l. dat in het Noorden en dat in het Zuiden. De snelle ontwikkeling hield latente gevaren in voor de harmonie tussen deze beide gebieden. Ncw England en de nabijgelegen staten aan de Atlantische kust waren de voornaamste centra van industrie, geldverkeer en handel. Deze gebieden leverden voornamelijk bloem, meel, laarzen en schoenen, katoenen stoffen, timmerhout, kleren, machinerieën, leer en wollen stoffén. De scheepvaart bloeide als nimmer tevoren en schepen onder Amerikaanse vlag bevoeren de wereldzeeën en vervoerden producten uit alle landen van de wereld.

In het Zuiden bloeide de landbouw. Het voornaamste gewas was katoen doch aan de kust werd veel rijst verbouwd, in Louisiana suiker en in de grensstaten tabak. In deze laatste staten waren ook veel landbouwbedrijven die zich niet op de verbouw van een enkel gewas toelegden en hier en daar vond men bovendien wat industrie. Toen de vruchtbare gebieden in de jaren tussen 1850 en 1860 meer in cultuur gebracht werden, werd de katoenproductie bijna verdubbeld. De grote balen werden met paard en wagen, per schip en door de spoorwegen naar de handelssteden in het Noorden en Zuiden vervoerd. Ruim de helft van de Amerikaanse export bestond uit katoen en er bleef voldoende over om de spinnerijen in het Noorden van grondstoffen te voorzien.

Het Midden-Westen met zijn eindeloze prairiën en zijn zich snel uitbreidende bevolking deelde ten volle in de algemene welvaart. Zowel Europa als de reeds eerder gekoloniseerde streken van Amerika hadden de Amerikaanse tarwe en het Amerikaanse vlees dringend nodig. Daar men steeds meer werktuigen ging gebruiken waardoor de arbeidsproductiviteit gestadig toenam, kon de productie in sneller tempo opgevoerd worden dan ooit tevoren. Vooral de maaimachines die door McCormick uitgevonden waren, speelden hierbij een belangrijke rol. In 1848 waren nog slechts 500 van deze machines in gebruik doch in 1860 was dit aantal reeds tot ruim 100.000 gestegen. De Amerikaanse tarwe-oogst die in 1850 100.000.000 schepels bedragen had, was in 1860 reeds tot 173.000.000 schepels gestegen en ruim de helft hiervan kwam uit het Midden-Westen. De welvaart van het Westen werd in aanzienlijke mate bevorderd door de betere verbindingen. In de jaren tussen 1850 en 1857 werden door het Appalachen-gebergte, dat altijd een ernstig obstakel voor het vervoer had gevormd, een vijftal spoorlijnen aangelegd. Door deze uitstekende verbinding tussen het Noorden en Westen werd een onderlinge handel mogelijk waarvan beide gebieden profiteerden. Het feit dat de economische betrekkingen tussen deze gebieden steeds nauwer werden, droeg er in aanzienlijke mate toe bij de verschillen in politieke opvattingen te doen verdwijnen. In het Zuiden werd het spoorwegnet veel minder uitgebreid en het duurde tot kort voor 1860 voor de benedenloop van de Mississippi direct met de Atlantische kust verbonden was.

Naarmate de jaren verstreken, bleek steeds duidelijker dat het Noorden en het Zuiden feitelijk tegenstrijdige belangen hadden. De inwoners van het Zuiden die afgunstig waren op de grote winsten die door de zakenlieden in het Noorden met de handel in katoen gemaakt werden, beweerden, dat de achterlijkheid van het Zuiden te wijten was aan de profiteurs in het Noorden. De inwoners van het Noorden verklaarden daarentegen dat de slavernij, welke het Zuiden een essentiële factor in zijn economisch systeem achtte, juist de oorzaak was van de betrekkelijke achterlijkheid van dit gebied. Reeds in 1830 spitste de controverse over de slavernij zich toe, daar men in het Noorden steeds meer op afschaffing van de slavernij begon aan te dringen. De opvatting dat in de nog tot de Unie toe te laten staten slavernij nimmer ingang mocht vinden, werd door een toenemend aantal mensen gedeeld. Nog in 1850 waren de inwoners van het Zuiden algemeen de mening toegedaan, dat de slavernij een erfenis van het verleden was, waarvoor zij evenmin verantwoordelijk gesteld konden worden als voor het feit dat zij Engels spraken en bepaalde denkbeelden en gebruiken van hun voorouders overgenomen hadden. In sommige streken in het kustgebied werden omstreeks 1850 reeds ruim 200 jaar slaven gehouden en overal in het Zuiden had het houden van slaven op de samenleving en de cultuur zijn stempel gedrukt. Sommige negerfamilies die reeds vijf of zes generaties in Amerika woonden, hadden niet alleen de taal, doch ook een groot deel van de godsdienstige en maatschappelijke denkbeelden en voorts de bekwaamheden van hun blanke meesters overgenomen. In de vijftien Zuidelijke staten en de grensstaten bestond ruim 30 % van de bevolking uit negers, doch in het Noorden vormden zij slechts een onbetekenende minderheid.

Van ongeveer 1845 af was het vraagstuk van de slavernij het belangrijkste politieke probleem in de Verenigde Staten. In het Zuiden dat in politiek opzicht tot op zekere hoogte een eenheid vormde, was men het in principe eens over de gedragslijn die gevolgd moest worden in alle aangelegenheden die verband hielden met de katoenverbouw en het houden van slaven. Dc meeste plantagebezitters in het Zuiden beschouwden de slavernij als van fundamenteel belang voor het economische leven van dit gebied. Daar bij de katoenverbouw slechts zeer primitieve werktuigen gebruikt werden, kon het werk heel goed door onontwikkelde slaven verricht worden. Negen maanden van het jaar was er volop werk en niet alleen volwaardige arbeidskrachten, doch ook vrouwen en kinderen konden de eenvoudige werkzaamheden verrichten. In het Zuiden trachtten zelfs de meeste predikanten het houden van slaven niet langer te verontschuldigen, doch toonden zich vurige voorstanders van slavernij, toen in het Noorden het verzet hiertegen steeds groter werd. In het Zuiden beweerde iedereen dat de slavernij voor de negers een zegen was en dat de betrekkingen tussen kapitaal en arbeid in het Zuiden veel beter waren dan in het Noorden waar de arbeiders slechts loonslaven waren. Tot 1830 bestond er in het Zuiden een soort patriarchaal systeem, namen de plantagebezitters alles nogal gemakkelijk op en oefenden zij zelf toezicht op hun slaven uit. Na 1830 werd dit anders. In het uiterste Zuiden ging men op de plantages pp grote schaal katoen verbouwen en vete plantagebezitters hielden zelf geen toezicht meer op hun slaven doch stelden opzichters aan om zich met deze taak te belasten. De bekwaamheid van deze opzichters werd meestal beoordeeld naar de hoeveelheid werk die zij de slaven lieten verrichten.

Talloze plantagebezitters bleven hun negers behoorlijk behandelen, doch er deden zich ook gevallen voor, waarin hardvochtig en wreed werd opgetreden. Natuurlijk kwam het herhaaldelijk voor dat bij de slaven gezinsleden van elkaar gescheiden werden. Het grootste bezwaar was echter niet het soms beestachtig optreden van de opzichters, doch het feit dat op de persoonlijke vrijheid inbreuk werd gemaakt. Bovendien gaat slavernij altijd gepaard met onrecht en onderdrukking. F. L. Olmsted, een scherpzinnig man uit het Noorden, die in deze tijd een diepgaand onderzoek naar de toestanden in het Zuiden instelde, verklaarde dat slavernij "een arbeider alle lust beneemt zijn best te doen en zijn bekwaamheid te vergroten. Bovendien berooft zij hem van alle zelftespect en ontneemt zij hem alle eerzucht".

In de loop der jaren werden in de katoenverbouw en in de slaven die hiervoor gebruikt werden, aanzienlijke bedragen geïnvesteerd. Aanvankelijk was de katoenverbouw van weinig belang, doch in 1800 bedroeg de totale productie reeds ongeveer 16.000.000 kilo, in 1820 ruim 70.000.000 kilo en in 1840 ruim 300.000.000 kilo. Omstreeks 1850 leverde het Zuiden van de Verenigde Staten 7/8 van de wereldkatoenproductie. De slavernij hield gelijke tred met de uitbreiding van de katoenverbouw. Vandaar dat de inwoners van het Zuiden het systeem bij welks voortbestaan ze zoveel belang hadden, door dik en dun verdedigden en het eveneens trachtten in te voeren in die gebieden waar tevoren nooit katoen verbouwd was. Daar de verbouw van katoen de grond in enkele jaren volkomen uitputte, zagen de plantagebezitters zich namelijk gedwongen nieuwe vruchtbare grond op te zoeken. Daar kwam nog bij dat het Zuiden, om zijn politieke invloed te vergroten, er wel naar moest streven in de nieuwe gebieden die nog niet als afzonderlijke staat tot de Unie toegelaten waren, de slavernij ingevoerd te krijgen, want omdat er in de Unie steeds meer nieuwe staten opgenomen werden, waarin het houden van slaven uitdrukkelijk verboden was, kon het zich alleen op deze manier van steun tegen het Noorden verzekeren. De inwoners van het Noorden die tegen slavernij gekant waren, beseften al gauw welk doel het Zuiden nastreefde en zij begonnen dit te beschouwen als een kwaadwillige samenzwering waarmee beoogd werd degenen, die de slavernij in stand wilden houden, aan meer macht te helpen.

In de jaren tussen 1830 en 1840 begon men in het Noorden steeds heftiger tegen de slavenhouders te ageren. In 1808 had een tegen de slavernij gekante groepering, die reeds uit de tijd van de Revolutie stamde, nog eenmaal een overwinning behaald toen het Congres het halen van slaven uit Afrika verbood, maar daarmee had zij haar kruit verschoten. Tot 1820 waren de Quakers vrijwel de enigen die zich tegen het houden van slaven verzetten. Hun milde protesten vonden echter weinig gehoor, terwijl door de uitvinding van de katoenpelmolen de vraag naar slaven zelfs nog aanzienlijk toenam.

In de jaren tussen 1820 en 1830 nam de campagne tegen de slavernij echter in heftigheid toe daar de democratische idealen, die in deze tijd veld wonnen, in overeenstemming met dit streven waren en men steeds meer belangstelling kreeg voor het maatschappelijk leven en het uit de weg ruimen van bepaalde misstanden.

Onder degenen die op afschaffing van de slavernij aandrongen waren velen die tot geen enkel compromis bereid waren en zich niets gelegen lieten liggen aan alle constitutionele en wettelijke bepalingen krachtens welke het houden van slaven in bepaalde streken wel degelijk was toegestaan. Zij eisten dat aan de slavernij onverwijld een eind gemaakt zou worden. Deze extremisten vonden in William Lloyd Garrison, een jongeman uit Massachusetts, een buitengewoon bekwaam leider die moed en fanatisme paarde aan de gaven van een handig volksmenner- Op 1 Januari 1831 verscheen het eerste nummer van een door hem geredigeerd dagblad "The Liberator" (De Bevrijder) genaamd, waarin een mededeling van de volgende inhoud stond: "Ik zal met man en macht streven naar de onmiddellijke vrijlating van alle slaven in de Verenigde Staten ... mijn denkbeelden, redevoeringen en artikelen over dit onderwerp wens ik niet te matigen ... ik vat de zaak ernstig op - ik zal er niet omheen draaien - ik zal niemand ontzien en ik zal niet terugkrabbelen, -en ikzalgehoordworden." Garrison's optreden bracht tal van inwoners van het Noorden tot het besef dat het houden van slaven uit den boze was en dat zij de slavernij ten onrechte als een onvermijdelijk iets waren gaan beschouwen. Garrison vergastte de I-zers van zijn blad op allerlei afschuwelijke voorvallen en trok fel van leer tegen de slavenhouders en allen die het voor hen opnamen omdat zij in zijn ogen beulen en mensenhandelaren waren. Hij bestreed dat de eigenaars van de slaven zekere rechten op hen konden doen gelden en was evenmin bereid met een compromis genoegen te nemen of uitstel te duiden. De meer gematigden in het Noorden steunden zijn actie niet, daar hij zich niets van de bestaande wetten aantrok. Zij waren van oordeel dat men langs legale weg en met vreedzame middelen langzamerhand in de bestaande toestand verandering moest zien te brengen.

De tegenstanders van de slavernij gingen er o.a. toe over slaven te helpen in het Noorden een veilig toevluchtsoord te vinden of over de Canadese grens te ontsnappen. Er werd een uitgebreide illegale organisatie opgebouwd om ontsnapte slaven via de z.g. Underground Railroad (Ondergrondse Spoorweg) in veiligheid brengen. Deze organisatie had in de jaren tussen 1830 en 1840 in het Noorden een uitgebreid net van geheime verbindingen tot stand gebracht doch met het meeste succes trad zij op in het gebied in het Noord-Westen dat reeds lang gekoloniseerd was. In de jaren tussen 1830 en 1860 werden minstens 40.000 uit Ohio gevluchte slaven geholpen en het aantal verenigingen dat zich met de bestrijding van de slavernij bezig hield, nam in snel tempo toe; in 1840 waren er al ongeveer 2.000 met in totaal circa 200.000 leden.

Ondanks het feit dat alle actieve bestrijders van de slavernij er op uit waren het probleem voor iedere Amerikaan tot een gewetenszaak te maken, hield de bevolking van het Noorden zich over het algemeen afzijdig. Men had het te druk met de eigen zaken en was van mehing dat de inwoners van het Zuiden het probleem zelf maar moesten oplossen door tussenkomst van hun volksvertegenwoordigingen. Toen de Verenigde Staten echter in 1845 de heerschappij verwierven over Texas, en kort daarop ten gevolge van de oorlog met Mexico het grondgebied van de Verenigde Staten in het Zuid-Westen nog verder uitgebreid werd, veranderde wat oorspronkelijk een moreel vraagstuk was geweest in een ernstig politiek probleem dat zo spoedig mogelijk tot een oplossing gebracht moest worden. Voordien twijfelde men er niet aan of de slavernij zou beperkt blijven tot die streken waarin zij reeds bestond. In 1820 waren de grenzen van het gebied waar slaven gehouden mochten worden vastgesteld in het "Missouri Compromise". Nu er echter nieuwe gebieden aan de Unie toegevoegd werden waar de katoenverbouw met behulp van slaven uitstekende perspectieven scheen te bieden, dreigde het gevaar dat de slavernij ook in deze streken ingang zou vinden. Vele inwoners van het Noorden waren de mening toegedaan dat de slavernij, mits deze tot een betrekkelijk klein gebied beperkt bleef, op den duur vanzelf zou verdwijnen. Zij baseerden hun verzet tegen het invoeren van slavernij in nieuwe staten welke tot de Unie toetraden op verklaringen van Washington en Jefferson, alsmede op de ordonnantie van 1787 en wezen er op dat deze ordonnantie het uitbreiden van de slavernij tot het Noord-Westen uitdrukkelijk verbood. Daar in Texas de slavernij reeds ingang gevonden had, werd dit gebied vanzelfsprekend in de Unie opgenomen als een staat waarin het houden van slaven geoorloofd was, doch in Californië, New Mexico en Utah werden geen slaven gehouden. Toen de Verenigde Staten derhalve in 1846 voorbereidingen troffen om deze gebieden onder hun bewind te brengen, werden van verschillende zijden tegenstrijdige voorstellen gedaan. Extreme groepen in het Zuiden drongen er op aan in alle pas verworven gebieden het houden van slaven toe te staan. De tegen de slavernij gekante organisaties in het Noorden eisten echter dat het houden van slaven in alle nieuwe gebieden verboden zou worden. Voorts was er een gematigde groep die voorstelde de grens die in het "Missouri Compromise" aanvaard was, tot de Stille Oceaan door te trekken. Ten Zuiden van deze grens zou het houden van slaven toegestaan, ten Noorden ervan uitdrukkelijk verboden zijn. Een tweede gematigde groep was van oordeel dat de bevolking van de betrokken gebieden in deze kwestie het laatste woord moest hebben. Volgens hen moest de regering pioniers toestaan het gebied te koloniseren en er zich naar eigen verkiezing met of zonder slaven te vestigen. Wanneer men de tijd gekomen achtte om dit gebied, onderverdeeld in afzonderlijke staten, in de Unie op te nemen, zou de bevolking zelf kunnen beslissen of zij voor of tegen de slavernij was. In het Zuiden stelden steeds meer mensen zich op het standpunt dat het houden van slaven feitelijk overal toegestaan moest worden, terwijl in het Noorden juist de tegenovergestelde opvatting veld won. In 1848 verwierf een partij die stelling nam tegen het invoeren van de slavernij in de nieuwe gebieden en er van uitging dat het het beste was het houden van slaven slechts in een bepaald gebied toe te staan en het in geen geval te bevorderen, bijna 300.000 stemmen. De ontdekking van goud in Californië in Januari 1848 gaf aanleiding tot de "Goldrush", waaraan goudzoekers uit alle delen van de wereld deelnamen. Alleen al in 1849, toen het gerucht de ronde deed dat in Califonië het goud maar voor het opscheppen lag, kwamen ruim 80.000 emigranten naar de Verenigde Staten. Californië kwam in het middelpunt der belangstelling te staan en het werd duidelijk dat het Congres eerst zou moeten beslissen of in het nieuwe gebied het houden'van slaven al dan niet zou worden toegestaan alvorens men verdere stappen deed.

De hoop van het gehele land was gevestigd op Senator Henry Clay, die reeds tweemaal eerder een compromis tot stand gebracht had. Ook nu slaagde hij er in met een weloverwogen plan een eind te maken aan het gevaarlijke geschil. Zijn compromisvoorstel, in de vorm waarin het tenslotte door het Congres aanvaard werd, hield o.a. in dat Californië als een afzonderlijke staat, in welks grondwet het houden van slaven uitdrukkelijk verboden was, tot de Unie toegelaten zou worden en dat de rest van het pas geannexeerde gebied in twee stukken verdeeld zou worden, t.w. New Mexico en Utah. Over dit gebied zou een bestuur worden ingesteld zonder dat de kwestie van de slavernij geregeld werd. Texas, dat een deel van New Mexico had opgeëist, zou in plaats hiervan met een bedrag van $ 10.000.000 schadeloos gesteld worden en er zou een meer doeltreffend opsporingsapparaat komen om weggelopen slaven te arresteren en aan hun meesters terug te geven. Bovendien zou de handel in slaven (doch niet het houden van slaven) in het district Columbia verboden worden. Deze maatregelen die in de Amerikaanse geschiedenis bekend staan als het "Compromis van 1850", werden door het Congres onverwijld aangenomen en het gehele land slaakte een zucht van verlichting.

Drie jaar lang leek het of het Compromis van 1850 aan vrijwel alle moeilijkheden een eind gemaakt had, doch de van oudsher bestaande tegenstellingen waren niet verdwenen en werden zelfs nog groter. De nieuwe wettelijke regeling voor de arrestatie van ontsnapte"slaven had bij vele inwoners van het Noorden grote verontwaardiging gewekt. Zij wilden niets te maken hebben met het arresteren van ontsnapte slaven, integendeel, zij hielpen deze bij hun ontvluchtingspogingen. De "Underground Railroad- werd steeds beter georganiseerd en ging bij haar pogingen om talloze slaven te helpen ontsnappen, steeds driester te werk.

Uit een boek dat in deze tijd verscheen bleek duidelijk hoezeer in de Verenigde Staten de meningen over de slavernij uiteenliepen en hoe intensief men zich bezighield met deze kwestie die het voortbestaan van de Unie bedreigde. Zij die de mening waren toegedaan dat voor het vraagstuk van de slavernij op den duur wel een oplossing gevonden zou worden, hielden slechts rekening met de politici en de dagbladschrijvers. Zij konden niet voorzien dat een enkele roman veel meer zou uitrichten dan alle leden van de wetgevende vergaderingen en alle kranten tezamen. Dichters en schrijvers als Whittier, Lowell, Bryant, Emerson en Longfellow hadden reeds op overtuigende wijze laten blijken dat zij de slavernij verafschuwden, doch er waren in 1851 slechts weinig mensen die geloofden dat er over dit onderwerp een boeiende roman geschreven kon worden. In dat jaar verscheen echter in de National Era, een populair tijdschrift, een kort verhaal waarin de dood van een slaaf, Oom Tom geheten, beschreven werd. Deze schets viel zo in de smaak, dat de schrijfster ervan, Harriet Beecher Stowc, zich tot taak stelde elke week een deel van de geschiedenis van _De negerhut van Oom Tom" te publiceren, waarvan de reeds verschenen schets het hoogtepunt en de kern vormde.

Het boek was in vele opzichten een hoogst merkwaardig werk. Dat Hattie' Beecher, de dochter van de bekende predikant Lyman Beecher, litteraire gaven had, wist niemand behalve haar man en toen zij zich tot het schrijven van De negerhut van Oom Tom zette, had zij als schrijfster nog bijna geen ervaring opgedaan. Geestelijk was zij echter in elk opzicht voor haar taak berekend en toen het wetsontwerp inzake het arresteren en aan hun meesters teruggeven van ontsnapte slaven aangenomen werd, besloot zij de genoemde schets te publiceren. Deze kleine en naar de schrijfster meende, onbelangrijke schets, groeide uit tot een boek dat bij zijn verschijnen in 1852 een sensatie verwekte en haar naam op ieders lippen bracht. Binnen het jaar werden er 300.000 exemplaren van verkocht en 8 drukpersen waren dag en nacht in bedrijf om aan de vraag te voldoen. Mevr. Stowe liet in De negerhut van Oom Tom de vele humane en edelmoedige slavenhouders recht wedervaren en Simon Legrec, de enige onmenselijke slavendrijver die in het boek beschreven wordt, kwam uit het Noorden. Zij liet echter tevens duidelijk uitkomen, dat het houden van slaven onvermijdelijk met wreedheid gepaard gaat en dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen een slavenmaatschappij en een maatschappij waarvan alle leden vrije burgers zijn. Vooral de jongere kiezers in het Noorden werden door het boek bijzonder getroffen. Niet alleen in Amerika, doch ook in Engeland, Frankrijk en verschillende andere landen maakte het boek veel opgang en binnen zeer korte tijd zagen verschillende vertalingen het licht. Allerwege wekte het enthousiasme voor de bestrijding van de slavernij daar het aan algemeen menselijke gevoelens appelleerde -morele verontwaardiging en medelijden met de weerloze slaven die aan onbeschrijfelijke wreedheden blootstonden.

Van dat ogenblik af was de loop der gebeurtenissen feitelijk niet meer te stuiten. Het Compromis van 1850 had de gemoederen wel tijdelijk gekalmeerd, doch het kon in de feiten geen verandering brengen. In 1854 werd het vraagstuk van de slavernij in de nieuwe gebieden weer actueel doordat er beslist moest worden over het al of niet toelaten van Nebraska tot de Unie. Ditmaal gaf het probleem aanleiding tot nog fellere strijd. De radicalen in het Zuiden waren vastbesloten een einde te maken aan de regeling die bij het Compromis van Missouri aanvaard was en op grond waarvan het houden van slaven langs de gehele bovenloop van de Missouri verboden was. Toen zij echter stappen ondernamen om hun doet te bereiken, kwam het Noorden hiertegen in verzet. In het gebied waar nu de staten Kansas en Nebraska liggen, vestigden zich veel pioniers omdat de grond er vruchtbaar was en een snelle ontwikkeling van het gebied leek verzekerd als het eenmaal onder krachtig bestuur kwam. De inwoners van het Noorden waren van mening dat zodra dit het geval was, het aantal pioniers nog zou toenemen en dat er dan dwars door dit gebied een spoorweg van Chicago naar de Stille Oceaan aangelegd zou kunnen worden. Op grond van de bepalingen van het Compromis van Missouri was in dit gehele gebied het houden van slaven verboden. Invloedrijke slavenhouders in Missouri maakten er echter bezwaar tegen dat in het ten Westen van Missouri gelegen Kansas het houden van slaven verboden zou worden, want in dat geval zou hun staat, Missouri, aan drie kanten grenzen aan staten waarin slechts vrijen woonden. Daar bovendien in Missouri zelf de tegenstanders van de slavernij snel aan invloed wonnen, leek het waarschijnlijk dat in deze staat op den duur het houden van slaven eveneens verboden zou worden. Daarom trachtten de afgevaardigden van de staat Missouri, hierbij geholpen door andere Congresleden uit het Zuiden, de pogingen het gebied van Kansas en Nebraska te organiseren te dwarsbomen en aanvankelijk slaagden zij hierin.

Tenslotte hakte Stephen A. Douglas, een bekende senator uit Illinois, in 1854 de knoop door en diende een wetsontwerp in dat op heftig verzet stuitte bij al diegenen die tegen het invoeren van slavernij in de nieuwe gebieden waren. Douglas betoogde dat op grond van het Compromis van 1850 Utah en New Mexico zelf moesten beslissen of het houden van slaven in deze staten al dan niet toegestaan zou zijn, daar volgens hem het Compromis van Missouri niet meer van kracht was. Douglas ontvouwde plannen voor de kolonisatie van Kansas en Nebraska en stelde voor de pioniers toe te staan eventueel hun slaven naar deze gebieden mee te nemen indien zij zulks zouden wensen. De inwoners moesten dan later zelf uitmaken of deze gebieden tot de Unie toegelaten zouden worden als een staat waarin het houden van slaven geoorloofd was. In het Noorden beschuldigde men Douglas er van dat hij bij de inwoners van het Zuiden in het gevlij trachtte te komen om meer kans te maken bij de eerstvolgende presidentsverkiezingen die in 1856 gehouden zouden worden. Dit leek niet onaannemelijk omdat Douglas een eerzuchtig man was die het in de politiek ver hoopte te brengen. Indien hij echter al gedacht had dat het Noorden, zij het opk met tegenzin, op zijn voorstellen zou ingaan, kwam hij bedrogen uit. Millioenen waren namelijk van mening dat men een onvergeeflijke fout zou maken indien men toestond in de vruchtbare prairie-gebieden in het Westen slaven te houden. Overal werd het wetsontwerp druk besproken en in de bladen die tegen het invoeren van slavernij in de nieuwe gebieden gekant waren, werden de voorstellen fel bestreden. In duizenden kerken in het Noorden werd er van de kansel heftig tegen geageerd en vele zakenlieden die tot dusverre het Zuiden niet onwelwillend gezind geweest waren, keerden zich nu tegen de inwoners van dit gebied. Desondanks werd op zekere ochtend in Mei het wetsontwerp door de Senaat goedgekeurd, welk besluit door enkele enthousiaste voorstanders van de wet uit het Zuiden met saluutschoten begroet werd. Reeds toen voorspelde Salmon P. Chase, die zich bij de carnpagne tegen de slavernij niet onbetuigd had gelaten: "Nu triomferen zij nog, doch de gevolgen van een en ander zullen zich doen gevoelen, totdat aan de slavernij een eind gemaakt zal zijn-. Toen Douglas kort daarop in Chicago een rede wilde houden om zijn standpunt te verdedigen, werden in de haven op alle schepen de vlaggen halfstok gehesen en de kerkklokken luidden die dag een uur lang. Half Chicago liep uit om Douglas uit te jouwen, zodat hij zich niet verstaanbaar kon maken. De onmiddellijke gevolgen van Douglas' noodlottige voorstellen waren verbijsterend. De partij van de Whigs, die zorgvuldig vermeden had bij de twisten over het al of niet uitbreiden van de slavernij, partij te kiezen, ging aan haar eigen weifelmoedigheid te gronde en haar plaats werd ingenomen door een machtige nieuwe organisatie, de Republikeinse partij. Deze begon met de eis te stellen dat het houden van slaven overal in de Verenigde Staten verboden zou worden. Bij de presidentsverkiezingen van 1856 stelde de Republikeinse partij John Frémont candidaat, een stoutmoedig man die met een vijftal ontdekkingsreizen in het uiterste Westen welverdiende roem verworven had. Hoewel Frémont de nederlaag leed, kreeg de nieuwe partij in het Noorden verreweg de meeste stemmen en vooraanstaande politici als Chase en William Seward, die zich steeds tegen het invoeren van slavernij in de nieuwe gebieden verzet hadden, kregen meer invloed dan ooit tevoren. Behalve genoemde politici deed ook een lange magere advocaat uit Illinois van zich spreken, die Abraham Lincoln heette en bij de debatten over de slavenkwestie een opmerkelijke scherpzinnigheid aan den dag legde. Intussen stroomden uit het Zuiden slavenhouders en uit het Noorden pioniers, die fel tegen de slavernij gekant waren, Kansas binnen, zodat in dit gebied grote tegenstellingen ontstonden. Het duurde niet lang of het gebied stond bekend als "bloedig Kansas", omdat bij de vele veten de Mausers en Colts gewoonlijk het laatste woord hadden.

Ieder land dat niet streeft naar de opheffing van maatschappelijke misstanden, loopt de kans in een revolutie gestort te worden", had Harriet Beecher Stowe geschreven. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds duidelijker dat een conflict onvermijdelijk was. In 1857 deed het Hooggerechtshof in hoogste ressort uitspraak in het proces tegen Dred Scott. Scott was een slaaf uit Missouri, die ongeveer 20 jaar tevoren zijn meester had moeten volgen naar het gebied van Illinois en Wisconsin, ofschoon het houden van slaven daar uitdrukkelijk verboden was. Eenmaal terug in Missouri en niet langer tevreden met zijn lot eiste Scott, op grond van het feit dat hij voor zijn meester gewerkt had in een gebied waar het houden van slaven verboden was, dat men hem vrij zou laten. Het gerechtshof dat in deze zaak vonnis moest wijzen, en waarin voornamelijk rechters uit het Zuiden zitting hadden, concludeerde dat Scott, door naar een staat waarin wel slaven gehouden mochten worden, terug te keren, geen aanspraak meer kon maken op vrijlating voorzover zulks ooit al het geval was geweest. Voorts gaf het Hof te kennen dat elke poging van het Congres om het houden van slaven in de nog niet tot de Unie toegelaten staten te verhinderen, in strijd met de wet geacht moest worden.

In het Noorden wekte het vonnis overal grote verontwaardiging. Nooit tevoren had de rechterlijke macht het zó moeten ontgelden. Voor de Democraten in het Zuiden betekende het vonnis daarentegen een belangrijke overwinning, daar hieruit zonneklaar bleek, dat hun standpunt ten aanzien van de slavernij in de nieuwe gebieden door de rechterlijke macht gedeeld werd. Tot op dit tijdstip had Abraham Lincoln zich in vrijwel niets onderscheiden van zijn honderden collega's in het Midden-Westen die ook in de politiek gegaan waren. Al sedert jaar en dag achtte hij iedere vorm van slavernij uit den boze en in een in 1854 te Peoria in Illinois gehouden rede gaf hij als zijn mening te kennen dat voortaan bij het nemen van wetsbesluiten, die voor het gehele land golden, uitgegaan moest worden van het beginsel, dat het houden van slaven beperkt en uiteindelijk geheel verboden diende te worden, een beginsel, dat reeds door de stichters van de Republiek aanvaard was. Hij verklaarde voorts dat de theorie, volgens welke de inwoners van de afzonderlijke staten zelf moesten beslissen of er in hun staat slaven gehouden mochten worden, niet juist was, omdat dit niet alleen de inwoners van de nieuwe gebieden, doch alle Amerikanen aanging. Door deze rede verwierf hij in het Westen grote bekendheid. Vier jaar later werd hij Douglas' voornaamste concurrent bij de Senaatsverkiezingen. Reeds in het begin van de rede waarmede hij op 17 Juli 1858 zijn verkiezingscampagne inluidde, entameerde Lincoln de kwestie die gedurende zo vele jaren van beslissende invloed zou zijn op de Amerikaanse binnenlandse verhoudingen. Hij verklaarde: ""Indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan". Het is mijn stellige overtuiging dat ons volk, niet voor de ene helft uit vrijen en voor de andere helft uit slaven kan blijven bestaan. Ik verwacht niet dat de Unie uiteen zal vallen -ik verwacht niet dat het huis ten onder zal gaan - doch ik geloof wel dat er een einde zal komen aan de onderlinge verdeeldheid".

In de zomer en herfst van 1858 traden Lincoln en Douglas zeven maal met elkaar in debat. Deze debatten werden alle gehouden in kleine stadjes in Illinois, schilderachtig gelegen te midden van de wuivende korenvelden en het gehoor bestond grotendeels uit boeren in hemdsmouwen en hun gezinsleden. Senator Douglas, begeleid door leden van de plaatselijke afdeling van de Democratische partij, liet zich gewoonlijk in een open rijtuig tot vlak voor het podium rijden. Hij was een levenslustig man die uiterlijk vertoon niet schuwde en om zijn gedrongen figuur algemeen bekend stond als "de kleine reus". Uit zijn gehele optreden spraken zelfvertrouwen en een groot gevoel van eigenwaarde, uit al zijn gebaren energie en strijdlust en mede hierdoor had hij zich als redenaar een benijdenswaardige reputatie verworven. Abraham Lincoln begaf zich meestal te voet naar deze bijeenkomsten en aan zijn doorploegd gelaat en lange, magere nek was hij in de menigte gemakkelijk te herkennen. Als hij zich tot zijn toehoorders wendde, lag er een zorgelijke trek op zijn gelaat. Lincoln was in zoverre in het nadeel, dat hij de aanvallende partij was. Hij moest niet alleen Douglas, die reeds in de Senaat zitting had, zijn zetel ontnemen, doch bovendien bij z'n toehoorders een nieuwe partij introduceren. Nimmer tevoren was er in het Engels op een dergelijke slagvaardige en scherpzinnige wijze gedebatteerd en ofschoon Douglas als Senator herkozen werd, was Lincoln een nationale figuur geworden.

Het duurde niet lang of de controverse tussen de verschillende delen van de Unie spitste zich opnieuw toe. John Brown, een fanatiek bestrijder van de slavernij, die drie jaar tevoren in Kansas de zaak van de slavenhouders reeds een gevoelige slag had toegebracht, besloot het hierbij niet te laten en tezamen met een stuk of wat extremisten uit New England die zijn opvattingen deelden, beraamde hij plannen voor een nog stoutmoediger actie. Geholpen door achttien trouwe volgelingen, waaronder vijf negers, maakte hij zich in de nacht van 16 October 1859 van het federale tuighuis te Harpers Ferry in Virginia meester. Bij het aanbreken van de dag deden de inwoners van het plaatsje, hierbij geholpen door enkele eenheden van de militie, een tegenaanval. Brown zelf en enkele van zijn handlangers, die het er levend afgebracht hadden, werden gevangen genomen. Het gehele land was in opschudding. Vele inwoners van het Zuiden zagen door het optreden van Brown hun grootste vrees bewaarheid. Felle tegenstanders van de slavernij juichten de door Brown ondernomen actie toe en noemden hem een edele martelaar die zijn leven veil had voor de goede zaak. De meeste inwoners van liet Noorden keurden de overval echter af, want zij beschouwden deze als een daad die niet alleen tegen het Zuiden gericht was, doch tegen iedere maatschappelijke orde en tegen de democratische methode om moeilijkheden op te lossen. Brown werd schuldig bevonden aan samenzwering, hoogverraad en moord en op 2 December 1859 opgehangen. Tot zijn dood toe bleef hij zich beschouwen als een werktuig in Gods hand.

Door dit incident werd de tegenstelling tussen het Noorden en het Zuiden die nog uit de koloniale tijd stamde en allengs van grote invloed op de ontwikkeling van het land geworden was, nog geaccentueerd. In het Zuiden woonde het grootste deel van de bevolking op het platteland, in het Noorden daarentegen in de steden. In het Noorden bepleitte men het invoeren van beschermende rechten op industrieproducten om hierdoor de ontwikkeling van de industrie te bevorderen, in het Zuiden wilde men hiervan niets weten. Voorts drong men in het Noorden aan op een snelle verdeling van de staatsdomeinen onder kleine landeigenaren. Steeds meer inwoners van het Noorden eisten dat alle pioniers kosteloos grond ter beschikking gesteld zou worden en men meende dit doel na de eerstvolgende verkiezingen te kunnen bereiken. Het Zuiden daarentegen eiste dat de domeinen staatseigendom zouden blijven en men was daar van mening, dat grond alleen tegen flinke prijzen verkocht mocht worden.

Bij de presidentsverkiezingen van 1860 traden de politieke tegenstellingen tussen het Noord n en het Zuiden duidelijk aan den dag. Bij de verkiezingscampagne bleek de eenheid in de Republikeinse partij schier volmaakt. Op een partijcongres te Chicago werd Abraham Lincoln, de populairste Republikeinse afgevaardigde uit het Midden-Westen, onder luide toejuichingen candidaat gesteld voor het presidentschap. De geestdrift voor de idealen waar hij voor streed, nam voortdurend toe en millioenen kiezers verklaarden niet te kunnen toelaten dat de slavernij in de nieuwe gebieden ingevoerd werd. De Republikeinse partij beloofde dat zij, indien zij aan de macht kwam, ter bevordering van de industrialisatie beschermende rechten zou invoeren en zij paaide de inwoners van het Noorden die eigen grond wilden bezitten, met de belofte, dat zij een wet zou laten aannemen waarbij aan pioniers gratis land ter beschikking zou worden gesteld. Daar onder de tegenstanders van Lincoln c.s. grote verdeeldheid heerste, behaalden de Republikeinen de overwinning en Lincoln werd tot President gekozen.

Van tevoren stond reeds vast dat South Carolina uit de Unie zou treden indien Lincoln gekozen werd. Deze staat had n.l. al lang een gunstige gelegenheid afgewacht om de Zuidelijke staten in een nieuwe confederatie te verenigen.Zodra de definitieve verkiezingsuitslagen bekend waren, verklaarde een speciaal voor dit doel bijeengeroepen vertegenwoordiging van South Carolina "dat de Unie die tot dusverre onder de naam de Verenigde Staten van Amerika' tussen South Carolina en andere staten bestaan had, ontbonden was". De overige staten in het Zuiden volgden onverwijld het voorbeeld van South Carolina en op 8 Februari 1861 werd door hen de Confederatie van Amerikaanse Staten opgcricht (Confederate States of America).

Nog geen maand later, n.l. op 4 Maart 1861, legde Abraham Lincoln de ambtseed af. In zijn inaugurale rede weigerde hij het uittreden van de Zuidelijke staten te erkennen, omdat dit volgens hem in strijd met de Grondwet was. Hij besloot zijn rede met een welsprekend en treffend pleidooi voor een herstel van de oude vriendschapsbanden. Het Zuiden schonk echter aan deze oproep geen gehoor en op 12 April opende men het vuur op Fort Sumter in de haven van Charleston in South Carolina. Voor de Noordelijken en hun medestanders was de maat vol. In alle steden en dorpen klonk tromgeroffel en overal meldden jonge mannen zich aan voor dienstneming bij het leger. De bevolking van de zeven staten die uit de Unie getreden waren, gaf aan de oproep van haar President, Jefferson Davis, enthousiast gehoor. Slechts weinigen voorzagen welk een omvang deze burgeroorlog zou aannemen en wat hen nog te wachten stond. Aan de kant van het Zuiden zouden echter binnen afzienbare tijd 800.000 soldaten aan de strijd deelnemen en aan de kant van het Noorden tussen de twee- en driemaal zoveel. Bij de legers van de Unie dienden ongeveer 50.000 blanken en ruim 100.000 negers die allen uit het Zuiden afkomstig waren.

In beide kampen wachtte men vol spanning af wat de slaven-staten zouden doen die tot dusverre aan de Unie trouw gebleven waren. Virginia deed op 17 April de beslissende stap en trad uit de Unie. Arkansas en North Carolina volgden dit voorbeeld spoedig. Geen enkele staat trad met zo grote tegenzin uit de Unie als Virginia. Niet alleen hadden de afgevaardigden van deze staat een belangrijke rol gespeeld bij de strijd om de onafhankelijkheid en bij het opstellen van de Constitutie, doch bovendien had deze staat het land reeds vijf Presidenten geschonken. Door het uittreden van Virginia verloor de Unie ook Kolonel Robert F. Lee, die uit loyaliteit tegenover zijn staat weigerde opperbevelhebber van de strijdkrachten van de Unie te worden. Tussen de Confederatie die door het toetreden van genoemde staten haar macht vergroot zag en het Noorden waar nooit slaven gehouden waren, lagen de grensstaten, die - tegen iedere verwachting in - de Unie trouw bleven.

Beide partijen hoopten aanvankelijk op een snelle overwinning. Het Noorden beschikte echter over veel grotere hulpbronnen. Drie en twintig staten met een bevolking van in totaal 22.000.000 zielen stonden tegenover elf staten die tezamen 9.000.000 inwoners telden. Op industrieel gebied verkeerde het Noorden zelfs in een nog gunstiger positie. In tegenstelling tot het Zuiden waar de landbouw het voornaamste middel van bestaan was, beschikte het Noorden over meer dan voldoende fabrieken voor de vervaardiging van wapens, munitie, uniformen en andere militaire benodigdheden. Ook het feit dat de spoorwegen in het Noorden in zulk een snel tempo uitgebreid waren, droeg in aanzienlijke mate bij tot de uiteindelijke overwinning der federale strijdkrachten. Daar stond tegenover dat de Zuidelijke staten door hun ligging makkelijker te verdedigen waren en over goede waterwegen beschikten. Daar de Confederatie op eigen terrein opereerde, kon zij met minder troepen en een kleiner budget volstaan dan het Noorden.

De strijd speelde zich voornamelijk af ter zee, in het Mississippidal en in de Oostelijke kuststaten. Toen de burgeroorlog uitbrak, was vrijwel de gehele vloot in handen van de Unie. Zij was echter zwak en de schepen lagen overal verspreid. Onder de bekwame leiding van de Minister van Marine, Gideon Welles, werd de vloot echter in korte tijd gereorganiseerd en versterkt. Lincoln liet de Zuidkust blokkeren en hoewel deze blokkade aanvankelijk weinig te betekenen had, was zij omstreeks 1863 zo effectief geworden, dat het Zuiden bijna geen katoen meer kon exporteren en van al hetgeen het dringend nodig had, zoals munitie, uniformen, verbandstoffen en geneesmiddelen verstoken bleef. David Farragut, de vlootvoogd van de Unie, had zich inmiddels door een tweetal opmerkelijke operaties doen kennen als een uitstekend strateeg en tacticus. Niet alleen was Farragut met zijn vloot tot in de monding van de Mississippi doorgedrongen en had bij New Orleans, de grootste stad in het Zuiden, tot overgave gedwongen, doch bovendien had hij de versterkte toegang tot Mobile Bay geforceerd, een pantserschip van de Confederatie geënterd en de haven onbruikbaar gemaakt. In het algemeen kan men zeggen dat de vloot een belangrijke rol heeft gespeeld bij de overwinning van de Unie.

In het Mississippidal behaalden de troepen van de Unie een bijna ononderbroken reeks overwinningen. Om te beginnen wisten zij door een lange verdedigingslinie in Tennessee heen te breken waardoor het gehele Westen van deze staat voor hen open lag. Toen de belangrijke havenstad Memphis aan de Mississippi eenmaal veroverd was, konden zij ruim 300 km in het gebied van de Confederatie doordringen. Zij stonden onder bevel van Generaal Ulysses S. Grant, een doortastend man en groot strateeg. Toen hij bij Shiloh, op de steile oever van de Tennessee, aangevallen werd, verdedigde hij zijn stellingen hardnekkig tot er versterkingen kwamen opdagen, die hem in staat stelden de vijand tot de aftocht te dwingen. Daarna trok hij met zijn leger langzaam doch geleidelijk naar het Zuiden met de bedoeling zich van de heerschappij over de gehele Mississippi te verzekeren, waarvan de monding reeds van strijdkrachten van de Confederatie gezuiverd was dank zij de verovering van New Orleans. Bij Vicksburg waar de strijdkrachten van de Confederatie sterke stellingen bezet hielden op een steile oever die te hoog was om door de vloot aangevallen te kunnen worden, stuitte Grant op heftige tegenstand. In 1863 slaagde hij er echter in de stad door een brillant uitgevoerde manoeuvre te omsingelen, waarna zij na een beleg van zes weken viel.

Op 4 Juli 1863 moesten de stad en de sterkste strijdmacht in het Westen van de Confederatie zich overgeven, waardoor de Unie heer en meester werd over het hele Mississippidal. De Confederatie was in twee delen gesplitst en hierdoor werd het bijna onmogelijk voorraden uit de welvarende staten Texas en Arkansas over de rivier naar het Oosten te transporteren.

In Virginia leden de strijdkrachten van de Unie in deze tijd echter de ene nederlaag na de andere. Er werd daar een lange reeks bloedige veldslagen geleverd, waarin de strijdkrachten van de Unie die Richmond, de hoofdstad van de Confederatie, trachtten te veroveren en daarbij de vijandelijke legers te vernietigen, herhaaldelijk verslagen werden. De afstand tussen Washington en Richmond bedraagt slechts iets meer dan 160 km, doch het terrein wordt doorsneden door talloze riviertjes waarvan de oevers gemakkelijk verdedigd kunnen worden. Daar kwam nog bij dat de Confederatie in Robert E. Lee en Thomas J. (Stonewall) Jackson een tweetal generaals bezat die de bevelhebbers, waarover de Unie aanvankelijk beschikte, in ieder opzicht de baas waren. De strijdkrachten van de Unie, die onder bevel van McClellan stonden, zetten alles op alles om Richmond te veroveren en op een gegeven ogenblik waren zij de stad zo dicht genaderd dat zij de kerkklokken konden horen slaan. In de zevendaagse veldslag, die van 25 Juni tot 1 Juli 1862 duurde en waarin beide partijen verschrikkelijke verliezen leden, werden de troepen van de Unie echter geleidelijk teruggedreven.

In 1863 hadden de krijgsoperaties voor het Noorden aanvankelijk een zeer ongunstig verloop. Op 1 Januari van dat jaar had echter een zeer belangrijke gebeurtenis plaats. Op die dag n.l. vaardigde President Lincoln een proclamatie uit waarin alle slaven vrij verklaard werden. Zij werden tevens uitgenodigd in het leger dienst te nemen. Tot op dat ogenblik had men steeds aangenomen dat de strijd slechts ten doel had de eenheid des lands te verzekeren. Nu bleek duidelijk dat het Noorden tevens streed voor het opheffen van de slavernij.

Intussen wisten de Zuidelijke troepen iedere opmars naar Richmond nog steeds te verhinderen en in de bloedige veldslag bij Chancellorsville bracht de Confederatie het leger van de Unie een zware nederlaag toe. Het was echter een Pyrrhusoverwinning, want Stonewall Jackson, op Lee na de bekwaamste legeraanvoerder van de Confederatie, sneuvelde in deze slag.

Geen van de overwinningen van de Confederatie bracht echter de beslissing. De regering van de Unie rustte eenvoudig nieuwe troepen uit en hervatte het offensief. In 1863 keerde de krijgskans. Lee die meende dat met de verpletterende nederlaag die de Noordelijken bij Chancellorsville geleden hadden, zijn kans eindelijk gekomen was, rukte naar het Noorden op en drong Pennsylvania binnen. Hij slaagde er bijna in de hoofdstad van deze staat te bereiken en in de grote steden in het Noorden bereidde men zich reeds op het ergste voor. Sterke eenheden van de Unie wisten Lee's opmars echter bij Gettysburg tot staan te brengen. De strijdkrachten van de Confederatie deden een moedige poging om door de linies van de Unie heen te breken. Drie dagen woedde de strijd, doch zij slaagden er niet in hun doel te bereiken en toen Lee's leger, nadat het verliezen geleden had die het nooit meer te boven zou komen, tenslotte op de Potomac moest terugtrekken, was het duidelijk dat de veldslag bij Gettysburg een keerpunt in de oorlog betekende. Ongeveer terzelfdertijd veroverde Grant Vicksburg aan de Mississippi. De blokkade van de Zuidkust was zo effectief geworden, dat slechts enkele schepen er in slaagden er door heen te breken ten gevolge waarvan de voorraden waarover de Confederatie beschikte, vrijwel uitgeput raakten. In het Noorden was de toestand gunstiger dan ooit; in de fabrieken en werkplaatsen werd hard gewerkt en er werd meer graan naar Europa geëxporteerd dan ooit tevoren. Daar kwam nog bij dat het Noorden mede dank zij de immigratie, steeds over voldoende mensen beschikte.

Grant's langzame doch onweerstaanbare opmars in de richting van Richmond, in 1864, betekende het begin van het einde. Van alle kanten kwamen de legers van het Noorden opzetten en op 1 Februari 1865 begon Generaal Sherman vanuit Georgia zijn opmars in Noordelijke richting. De Zuidelijken deden overal wanhopige pogingen zijn opmars te stuiten zonder hierin evenwel te slagen en op 17 Februari moesten zij Columbia, de hoofdstad van South Carolina, ontruimen. Toen de strijdkrachten van de Unie er in slaagden de spoorwegverbindingen van Charleston met het binnenland af te snijden, gaf deze stad zich zonder slag of stoot over. Intussen was reeds gebleken dat Petersburg en Richmond toch niet met succes verdedigd konden worden en op 2 April liet Lee deze steden dan ook ontruimen. Een week later werd hij bij Appomatox in Virginia door de strijdkrachten van de Unie omsingeld, zodat hem niets anders overbleef dan zich over te geven.

De capitulatievoorwaarden waren zeer gunstig voor de verliezers en toen hij van zijn onderhoud met Generaal Lee terugkeerde, maakte Grant aan een demonstratie van zijn soldaten een eind door te verklaren: "De opstandelingen zijn weer onze landgenoten". De Confederatie had de strijd om haar onafhankelijkheid verloren.

De man die zich echter in de strijd voor deze verloren zaak onsterfelijke roem verworven had, was ongetwijfeld Robert E. Lee. Zijn organisatievermogen en de wijze waarop hij voor degenen die onder hem dienden zorgde, boezemden zijn soldaten vertrouwen in en mede vanwege zijn moed en humane optreden droegen zij hem op de handen. Lee was een uitstekend bevelhebber en de warme menselijkheid waarvan hij tijdens het gehele conflict blijk gaf en de wijze waarop hij zijn nederlaag droeg, wekten overal de grootste bewondering. Evenals George Washington was hij zowel in vredes- als in oorlogstijd een groot man en in de vijf resterende jaren van zijn leven wijdde hij zich- geheel aan het economisch, cultureel en politiek herstel van het Zuiden en spoorde hij de mensen aan met hun gewezen vijanden loyaal samen te werken.

Tijdens de oorlog bleek dat het Noorden in Abraham Lincoln over een figuur van nog groter formaat beschikte. Aanvankelijk beseften slechts weinigen over welke grote gaven deze enigszins verlegen advocaat uit het Westen wel beschikte. Langzamerhand kwam men echter tot het besef dat Lincoln een uiterst scherpzinnig man was, die de problemen grondig bestudeerde en diep nadacht voor hij een besluit nam. Bovendien was hij volkomen onkreukbaar en grootmoedig en tevens beschikte hij over een onuitputtelijk geduid. Soms scheen hij te aarzelen en leek hij besluiteloos, doch achteraf bleek telkens weer dat hij hiervoor zijn goede reden had en dat hij precies geweten had hoe hij tact met energiek optreden moest combineren. Hij streefde er in de eerste plaats naar de Unie tot een hecht geheel aaneen te smeden en dat niet door geweld of onderdrukking, doch door grootmoedigheid en naastenliefde. Uit zijn buitenlandse politiek blijkt dat hij een hoogstaand en vastberaden man was en hoewel hij door de omstandigheden meer macht kreeg dan zijn voorgangers ooit gehad hadden, bleef hij een vurig voorstander van zelfbestuur en democratie. Het volk had het volste vertrouwen in hem en bij de presidentsverkiezingen in 1864 werd hij dan ook herkozen.

Zijn tweede inaugurale rede besloot Lincoln met de volgende woorden: "Laten wij niet haatdragend doch barmhartig zijn en vastberaden de taak verrichten die God ons opgedragen heeft; laten wij trachten het werk waarmede wij bezig zijn af te maken en tot het herstel van ons geschonden land bij te dragen en laten wij hen die het slachtoffer van de strijd werden en hun weduwen en wezen niet vergeten. Laten wij bovendien alles doen wat er toe kan bijdragen een rechtvaardige en duurzame vrede in het binnenland en met alle buitenlandse mogendheden te verzekeren". Drie weken later, twee dagen na Lee's capitulatie, sprak Lincoln voor het laatst in het openbaar. In deze rede ontvouwde hij zijn plannen voor het herstel, de gunstigste voorwaarden die ooit door een overwinnaar aan een hulpeloze tegenstander gesteld zijn. Lincoln poseerde niet als de overwinnaar. Hij was President van het gehele land en was dit naar zijn zeggen ook na 186t altijd geweest. De opstand moest vergeten worden en de Zuidelijke staten moesten als leden van de Unie volledig in hun rechten hersteld worden. Donderdag 13 April was heel Washington geïllumineerd in verband met de feestelijkheden naar aanleiding van Lee's capitulatie en drommen feestgangers trokken door de straten. De 14e woonde de President voor het laatst een kabinetszitting bij. Op deze bijeenkomst werd besloten de blokkade op te heffen en Lincoln drong er bij zijn ministers op aan niet meer aan bloedvergieten en oorlog, doch aan vrede en herstel te denken. Op de avond van deze dag werd hij in zijn loge in de schouwburg door een krankzinnige fanaticus vermoord. De dichter James Russell Lowell schreef naar aanleiding van deze moord: "Nooit vóór die verbijsterende morgen in April hadden zoveel mensen tranen vergoten om de dood van iemand die zij nog nooit gezien hadden. Het was hun te moede of een goede vriend uit hun omgeving weggenomen was en de wereld leek hen killer en somberder geworden. Geen lijkrede vertolkte ooit de gevoelens, die er in de mensen omgingen, zo goed als de droeve blik die elkaar volkomen vreemde mensen wisselden als zij elkaar tegenkwamen. Iedereen had het gevoel een van zijn naaste familieleden verloren te hebben".

Lincoln werd opgevolgd door Andrew Johnson, die niet in de schaduw van zijn voorganger kon staan. Onder zijn leiding moest het land een oplossing zien te vinden voor de moeilijke vraagstukken van herstel en wederopbouw. De oorlog had echter niet alleen nadelige gevolgen. De Unie kwam sterker dan ooit uit de strijd te voorschijn, al had de oorlog dan ook diepe wonden geslagen die slechts langzaam genezen zouden.

Een van de belangrijkste vraagstukken waarvoor het Noorden zich na de overwinning gesteld zag, betrof de status van de staten die uit de Unie getreden waren. Men was het er niet over eens of deze kwestie door het Congres of door de President geregeld moest worden. Lincoln had zich altijd op het standpunt gesteld dat de Zuidelijke staten nooit op rechtmatige wijze uit de Unie getreden waren en dat de bevolking van dit gebied door landverraders ertoe gebracht was het gezag van de Federale regering te trotseren. Volgens Lincoln was de oorlog door bepaalde burgers veroorzaakt en stonden de staten als zodanig er buiten. Volgens hem diende de Federale regering derhalve maatregelen te nemen tegen de opstandige burgers en niet tegen de staten. Lincoln was van mening dat de President als opperbevelhebber van het leger en de vloot en door het feit dat hij het recht van gratie bezat, alle maatregelen kon nemen die nodig waren. Hiervan uitgaande verklaarde hij in een in 1863 uitgevaardigde proclamatie dat indien in een staat 10% van de kiezers van 1860 een regering zou vormen die beloofde zich aan de Constitutie, de wetten van het Congres en de proclamaties van de President te zullen houden, hij deze regering zou erkennen als de wettige regering van de betrokken staat. Het Congres kantte zich tegen deze regeling en verklaarde dat Lincoln niet bevoegd was deze aangelegenheid te regelen zonder voorafgaand overleg met het Congres. Volgens het Congres was hier sprake van een door niets gerechtvaardigd machtsmisbruik. Lincoln weigerde echter een veel minder genereus wetsontwerp dat in 1864 door het Congres aangenomen was, te tekenen. Nog vóór het eind van de oorlog had hij in Virginia, Tennessee, Arkansas en Louisiana reeds nieuwe regeringen in het zadel geholpen. Sommige leden van het Congres keurden zijn optreden echter zonder voorbehoud af en wensten alle staten die deel uitmaakten van de Confederatie zware straffen op te leggen. Een van deze Congresleden was Thaddeus Stevens, de leider van de Republikeinse fractie in het Huis van Afgevaardigden, die de plantagebezitters in het Zuiden enige tijd onder militair bestuur wilde plaatsen. Anderen stelden voor de negers onmiddellijk kiesrecht te geven. In deze tijd hield het Congres zich niet in de eerste plaats bezig met de vraag hoe de Zuidelijke staten weer in de Unie opgenomen konden worden; veel belangrijker leek de vraag wat er met de vrijgelaten negers moest gebeuren. In Maart 1865 werd door het Congres een speciale dienst - het Freedmen's Bureau - opgericht, die met de voogdij over de negers belast werd en die hen moest helpen bij hun eerste pogingen zich een bestaan te veroveren. Bovendien werd door het Congres officieel bevestigd dat de negers nu vrij waren en wel door middel van het dertiende amendement op de Constitutie, dat het houden van slaven uitdrukkelijk verbood. Dit amendement kreeg in December 1865 kracht van wet.

Lincoln had het conflict tussen de uitvoerende en de wetgevende macht over de vraag welke politiek bij het herstel gevolgd moest worden, reeds zien aankomen, doch het probleem was nog onopgelost toen zijn opvolger Andrew Johnson het presidentschap aanvaardde. Johnson had reeds een lange loopbaan als regeringsambtenaar achter de rug en hij was een moedig man, die vastberaden recht op zijn doel af ging. Helaas vereisten de omstandigheden bovendien tact en geduld, eigenschappen die hem ten enen male ontbraken.

De gehele zomer van 1865 ging Johnson, zonder met het Congres, dat op reces was, overleg te plegen, door met de uitvoering van Lincoln's herstelplannen, waarvan hij op slechts enkele onbelangrijke punten afweek. Hij vaardigde een proclamatie uit waarin hij voor elk van de Zuidelijke staten een gouverneur aanwees en herstelde een groot aantal aanhangers van de Confederatie in hun politieke rechten door van zijn recht van gratie gebruik te maken. In de Zuidelijke staten werden volksvertegenwoordigingen samengesteld die de "ordonnantiën van uittreding" introkken, een streep door de oorlogsschulden haalden en nieuwe grondwetten opstelden. Na verloop van tijd werden door de bevolking van elke staat een gouverneur en een wetgevende vergadering gekozen en zodra de wetgevende vergadering van een staat haar goedkeuring aan het dertiende amendement op de Constitutie hechtte, erkende Johnson de regering van deze staat als het wettige gezag en was volgens hem de betrokken staat weer in de Unie opgenomen. Op enkele uitzonderingen na was dit proces reeds voltooid toen het Congres in December 1865 weer bijeenkwam. De Zuidelijke staten waren echter nog niet volledig in hun rechten hersteld, want het Congres had hun Senatoren en afgevaardigden nog niet toegestaan weer aan de debatten in het Congres deel te nemen en hun stem uit te brengen.

Zowel Lincoln als Johnson erkenden dat het Congres, op grond van een bepaling in de Constitutie die inhoudt dat elke Kamer zelf beoordelen moet aan welke eisen zijn leden moeten voldoen, het recht had de toelating van vertegenwoordigers van het Zuiden te weigeren. Op instigatie van Thaddeus Stevens uit Pennsylvania besloten degenen, die het Zuiden slecht gezind waren, de gedelegeerden van dit gebied niet toe te laten en maandenlang hielden zij zich bezig met het opstellen van een plan waarmede beoogd werd weer een volledig Congres samen te stellen zonder rekening te houden met de door Lincoln reeds ten dele uit gevoerde plannen, waaraan Johnson de laatste hand gelegd had.

Er waren verschillende redenen waarom het Congres het plan van Johnson verwierp. Tijdens de oorlog waren het gezag en de invloed van de President uit de aard der zaak groter geworden, doch na de oorlog trachtte het Congres het verloren terrein te herwinnen. In 1865 achtte het Congres het ogenblik gekomen om de macht van de President weer te beknotten. In het Noorden waren bovendien veel mensen van mening dat het Zuiden streng gestraft diende te worden en deze opvatting werd door de radicale Congresleden gedeeld. [n de eerste plaats maakten zij gebruik van het feit dat tal van personen uit het Zuiden, die op dat ogenblik voor een openbaar ambt in aanmerking wensten te komen, nog slechts tien maanden tevoren actief aan de strijd tegen de Unie hadden deelgenomen. De vice-President van de Confederatie b.v. presenteerde zich nu als Senator voor Georgia. De inwoners van het Zuiden beschouwden het als de natuurlijkste zaak van de wereld dat hun voormannen in openbare ambten gekozen werden, doch voor het Noorden was het heel moeilijk om zich bij deze gang van zaken neer teleggen.

Bovendien waren velen de mening toegedaan, dat de negers beschermd dienden te worden. Naarmate de tijd verstreek, won de opvatting veld dat aan de negers kiesrecht verleend moest worden en voorts het recht, openbare ambten te bekleden. Tevens kwam men tot de overtuiging, dat zij in maatschappelijk en politiek opzicht geheel met de blanken gelijkgesteld moesten worden. Lincoln en anderen voelden meer voor een geleidelijke emancipatie en wilden voorlopig alleen aan ontwikkelde negers en degenen die in het leger van de Unie gediend hadden, volledige burgerrechten toekennen.

De wetgevende vergaderingen in het Zuiden, die door toedoen van Johnson samengesteld waren, namen echter een reeks wetten aan waarin de rechten van de vrij geworden slaven nauwkeurig omschreven werden. De inwoners van het Zuiden die zich plotseling gesteld zagen voor het feit dat 3.500.000 negers die tot dusverre slaven geweest waren, vrije staatsburgers werden, achtten het absoluut noodzakelijk dat de staten in onderling overleg onverwijld de te volgen gedragslijn vaststelden. In het Zuiden werden nu wetten aangenomen waardoor de negers bepaalde beperkingen opgelegd werden. Velen in het Noorden vreesden dat al hetgeen tijdens en na de oorlog bereikt was, hierdoor weer teloor zou gaan er, de radicale Congresleden citeerden de meest ongunstige bepalingen in deze wetten om de mensen ervan te overtuigen dat het Zuiden weer in zijn oude fout verviel en de slavernij opnieuw wilde invoeren.

Langzamerhand kwam men in het Noorden tot de overtuiging dat de President te lankmoedig was geweest en de radicale Congresleden kregen steeds meer invloed. Ondanks Johnson's veto nam het Congres in April 1866 de "wet op de rechten van de staatsburgers" met de hiervoor vereiste meerderheid aan en in Juli 1866 gebeurde hetzelfde met het nieuwe wetsontwerp i.z. het "Freedmen's Bureau", waardoor men voorkwam dat in het Zuiden andermaal discriminerende maatregelen tegen de negers genomen werden. Tenslotte stelde liet Congres liet veertiende amendement op de Constitutie voor. dat het volgende inhoudt: Ieder die in de Verenigde Staten geboren of genaturaliseerd is en onder de Amerikaanse wet valt, is Amerikaans staatsburger en tevens burger van de staat waarin hij of zij woonachtig is.- De bedoeling van liet Congres was natuurlijk te verzekeren dat de negers als volwaardige staatsburgers beschouwd werden.

Alle wetgevende vergaderingen in het Zuiden, met uitzondering van die van Tennessee, weigerden dit amendement te ratificeren. Enkele ervan spraken zich zelf met algemene stemmen tegen ratificatie uit. Bepaalde groepen beschouwden dit als een bewijs dat het Zuiden nog niet streng genoeg gestraft was en dat het Noorden tussenbeide moest komen om de rechten van de gewezen slaven te waarborgen. De radicale Congresleden bereidden maatregelen voor om het Zuiden te dwingen hun plannen te aanvaarden en in Maart 1867 werd de "Reconstruction Act" aangenomen, waarin in het gehecl geen rekening werd gehouden met het feit dat in het Zuiden reeds een civiel bestuur tot stand was gekomen. Bij deze wet werd het Zuiden namelijk in vijf districten verdeeld, die onder militair bestuur geplaatst werden. Bepaald werd dat het militaire bestuur pas dan opgeheven zou worden wanneer de staten die tot de Confederatie behoord hadden, de eed van trouw aan de Unie aflegden, het veertiende amendement op de Constitutie ratificeerden en de negers kiesrecht verleenden. Als het eenmaal zover was zouden de staten weer een civiel bestuur mogen instellen, waarna zij tot de Unie toegelaten zouden kunnen worden. In Juli 1868 werd het veertiende ammendement geratificeerd en om de negers in het Zuiden eens en vooral kiesrecht te verschaffen, nam het Congres het vijftiende amendement op de Constitutie aan, dat in 1870 door de wetgevende vergaderingen van de staten werd geratificeerd. In dit amendement wordt bepaald dat het kiesrecht van Amerikaanse staatsburgers noch door de Verenigde Staten noch door de staten die hiervan deel uitmaken, kan worden beperkt of onthouden kan worden op grond van ras, huidskleur of vorige status.

Dat het Congres zijn wil zo energiek doorzette vond mede zijn oorzaak hierin dat het aannemen van de "Reconstruction Act" een nederlaag en een vernedering voor President Johnson betekende. Het Congres koesterde zo'n grote antipathie tegen Johnson dat voor de eerste en tevens laatste maal in de Amerikaanse geschiedenis pogingen in het werk gesteld werden de President uit zijn ambt te ontzetten. Het enige wat hij misdaan had bestond hierin dat bij zich tegen de politiek van het Congres verzette en hierop heftige critiek uitgeoefend had. Wat men hem echter het meest kwalijk nam was het feit dat hij ondanks de desbetreffende wettelijke bepaling een van de leden van zijn Kabinet die het Congres door dik en dun steunde, van zijn functie ontheven had. Bij de behandeling van deze kwestie door de Senaat werd evenwel duidelijk aangetoond dat de President inderdaad het recht had zijn Minister van Oorlog te ontslaan. Bovendien werd er van alle kanten op gewezen dat men zich met de opvatting, als zou het Congres een President kunnen afzetten omdat hij het niet eens was met het standpunt van de meerderheid der Congresleden, op glad ijs begaf. De poging hem uit zijn ambt te ontzetten liep op een mislukking uit en Johnson bleef tot het einde van zijn ambtsperiode president. In de zomer van 1868 nam het Congres, ondanks het feit dat de President zich hiertegen verzette, op grond van de "Reconstruction Act" de staten Arkansas, North Carolina, South Carolina, Louisiana, Georgia, Alabama en Florida weer in de Unie op. In hoeverre de nieuwe regeringen van deze staten geacht konden worden de bevolking te vertegenwoordigen, blijkt wel uit het feit dat de meeste pas gekozen gouverneurs, leden van het Huis van Afgevaardigden en Senatoren, uit het Noorden kwamen en zich eerst na de oorlog in het Zuiden gevestigd hadden om daar in de politiek snel carrière te maken. Het kostte de negers weinig moeite zich in de wetgevende vergaderingen van Louisiana, South Carolina en Mississippi van de meeste zetels te verzekeren. In verscheidene andere staten vormden zij weliswaar een minderheid in de wetgevende vergadering doch ook hier moest ernstig rekening met hen gehouden worden. De enkele plantagebezitters die in de wetgevende vergaderingen gekozen waren konden weinig uitrichten tegen de coalitie van de uit het Noorden afkomstige "volksvertegenwoordigers" en de pas bevrijde negers. Hoewel op het gebied van de wegen- en bruggenbouw goed werk verricht werd en ook op onderwijsgebied en bij de bestrijding van sociale misstanden belangrijke resultaten geboekt werden, dient toch gezegd dat de meeste leden van de wetgevende vergaderingen incompetent waren en dat wel wat al te royaal met de overheidsmiddelen omgesprongen werd.

De blanken in het Zuiden waren de wanhoop nabij en vreesden dat hun oude beschaving ten onder zou gaan. Daar zij er niet in slaagden de nieuwe bewindslieden langs de weg der overreding tot andere gedachten te brengen, namen zij hun toevlucht tot onwettige middelen. Het aantal gevallen van geweldpleging nam voortdurend toe en daar aan de wanordelijkheden en ordeverstoring geen eind scheen te komen werd in 1870 een speciale wet aangenomen waarbij zware straffen gesteld werden op alle pogingen om de burgerrechten van de negers te beknotten. Doordat er steeds strengere wetten uitgevaardigd werden en het Congres de bevoegdheden van de politie van de afzonderlijke staten steeds verder beperkte, kon er van een verzoening tussen het Noorden en het Zuiden minder dan ooit sprake zijn en dreigden de tegenstellingen een permanent karakter aan te nemen; met alle gevolgen van dien. De Democratische partij kreeg in het Zuiden steeds meer aanhangers omdat de blanken in dit gebied de Republikeinse pártij steeds meer gingen beschouwen als een partij die in de eerste plaats voor de belangen van de negers opkwam. Langzamerhand werd het duidelijk dat het probleem niet met strenge wetten opgelost kon worden en dat men de haat tegen de gewezen aanhangers van de Confederatie moest trachten uit te bannen. In Mei 1872 nam het Congres een algemene amnestie wet aan waarbij alle aanhangers van de Confederatie, op vijfhonderd na, in hun politieke rechten hersteld werden. Alleen aan deze vijfhonderd bleef het actieve en passieve kiesrecht ontzegd. In de ene staat na de andere behaalde nu de Democratische partij bij de verkiezingen de overwinning en in 1876 wist de Republikeinse partij in slechts drie Zuidelijke staten haar positie te handhaven. Bij de in dat jaar gehouden verkiezingen deden zich ernstige ongeregeldheden voor. Beide partijen kregen ongeveer evenveel stemmen. Het was duidelijk dat in het Zuiden pas dan orde en rust zouden weerkeren wanneer de bezetting werd opgeheven. Het volgende jaar werden de bezettingstroepen daarom door President Rutherford B. Hayes teruggeroepen hetgeen de erkenning inhield dat de politiek van de "radicalen" gefaald had. Tot deze politiek was in de eerste plaats besloten omdat de idealisten onder de Republikeinse Congresleden de negers wilden beschermen. De meer materialistisch geaarde fractieleden hadden dit streven gesteund omdat zij hoopten daardoor in het Zuiden stemmen te winnen en aldus de machtspositie, die de partij innam, te handhaven.

Aan de Noordelijke overheersing was een einde gekomen, doch het Zuiden had nog steeds met grote moeilijkheden te kampen als gevolg van de oorlog en de door wanbeheer veroorzaakte schulden. Bovendien was het Zuiden door de langdurige oorlog waarbij het rassenvraagstuk zo'n belangrijke rol gespeeld had en de daaropvolgende bezettingstijd volkomen gedemoraliseerd. Ofschoon sedert de oorlog reeds twaalf jaren verstreken waren, werden eerst nu krachtige pogingen in het werk gesteld om het Zuiden tot nieuw leven te wekken. Het bleek geen gemakkelijke taak de door de oorlog en de daarop volgende woelingen ontstane schade te herstellen. Welbeschouwd vormen de burgeroorlog en de verbittering die er uit voortsproot een van de grootste tragedies uit de gehele Amerikaanse geschiedenis. Alleen wanneer men volledig begrip heeft voor de oorzaken van deze oorlog en zijn gevolgen kan men doordringen tot de kern van een aantal problemen die ook nu in het Zuiden van de Verenigde Staten nog altijd actueel zijn.