De Verenigde Staten in de Nieuwe Tijd

"Een hechte grondslag voor een betere wereld"

Harry S. Truman
bij de ondertekening van het handvest der Verenigde Naties
op 25 juni 1945.

Het uitbreken van de eerste wereldoorlog in de zomer van 1914 kwam voor de meeste Amerikanen als een donderslag bij heldere hemel. De Verenigde Staten hadden zich sedert het begin van de 20ste eeuw weliswaar tot een wereldmacht ontwikkeld, doch de Amerikanen hadden zich meer met binnenlandse problemen bezig gehouden dan met de vraagstukken die aanleiding gaven tot het uitbreken van de oorlog in Europa. Aanvankelijk leek het of dit conflict niet veel invloed zou hebben op het leven in de Verenigde Staten, maar toen zowel Engeland als Duitsland zich met de Amerikaanse handelen scheepvaartgingen bemoeien, begonnen de Amerikanen te begrijpen wat er op het spel stond. Dat Amerika tenslotte de zijde der geallieerden koos moet echter voornamelijk worden toegeschreven aan het meedogenloze optreden van de Duitse duikbootkapiteins.

In Februari 1915 maakte de Duitse regering bekend dat voortaan elk koopvaardijschip, dat in de wateren rondom de Britse eilanden werd aangetroffen, door haar duikboten in de grond geboord zou worden. President Wilson reageerde hierop onmiddellijk en verklaarde dat indien hierbij Amerikaanse schepen verloren gingen of Amerikaanse staatsburgers omkwamen, de Verenigde Staten Duitsland hiervoor verantwoordelijk zouden stellen. Drie maanden later werd de Engelse mailboot "Lusitania" getorpedeerd waardoor 1200 opvarenden, waaronder 128 Amerikanen, de dood in de golven vonden. In de Verenigde Staten was de verontwaardiging zo groot dat misschien reeds toen de oorlog verklaard zou zijn indien Wilson niet zo vastberaden naar vrede was blijven streven.

Bij de verkiezingen van 1916 werd Wilson mede herkozen omdat men hem beschouwde als de man die de Verenigde Staten buiten de oorlog in Europa gehouden had. Begin 1917 kondigde Duitsland, dat Engeland binnen het half jaar meende te kunnen uithongeren, de onbeperkte duikbootoorlog aan. Binnen enkele weken werden vijf Amerikaanse schepen tot zinken gebracht en op 2 April verzocht Wilson het Congres Duitsland de oorlog te verklaren. "Het gaat thans om het voortbestaan van de Democratie", zo zeide hij. De Amerikaanse regering maakte terstond een begin met de mobilisatie van leger en vloot en alle beschikbare arbeidskrachten. Het duurde niet lang of het ene convooi na het andere vertrok uit de Amerikaanse havens en in October 1918 bedroeg het aantal Amerikaanse soldaten in Frankrijk reeds meer dan 1.750.000.

Op 15 Juli 1918 begonnen de Duitsers bij Reims hun laatste, lang verwachte offensief. Zij trachtten een doorbraak door de geallieerde linies te forceren en Parijs te veroveren. Aanvankelijk zag het er naar uit dat de Duitsers hierin zouden slagen; zij trokken reeds in groten getale over de Marne toen zij door sterke geallieerde eenheden werden teruggeslagen. John J. Pershing, de Amerikaanse Opperbevelhebber, verklaarde later dat met deze slag een keerpunt in de oorlog bereikt was. In September slaagden de geallieerden er in hun front bij Saint-Mihiel recht te trekken waarbij 16.000 Duitsers krijgsgevangen gemaakt werden. Een maand later namen meer dan een millioen Amerikanen deel aan het offensief langs de Maas en in de Ardennen, en forceerden de Hindenburglinie die de Duitsers voor ondoordringbaar gehouden hadden. Intussen had Wilson uiteengezet welk doel de geallieerden nastreefden en deze proclamatie droeg bijna evenveel bij tot de eindoverwinning als de strijd aan het front. Van het begin af aan had Wilson verklaard dat de Verenigde Staten geen oorlog voerden tegen het Duitse volk, doch tegen zijn autocratische regering. In zijn boodschap aan het Congres van Januari 1918 formuleerde hij de beroemde 14 punten die aan een rechtvaardige vrede ten grondslag moesten liggen. Deze punten hielden o.a. in dat geheime verdragen voortaan verboden zouden zijn en dat de vrije zee gewaarborgd en de bewapening van de verschillende landen beperkt moest worden. Bij de regeling van het vraagstuk der koloniën zou rekening gehouden worden met de belangen van de bevolking der betrokken gebieden. Andere punten van meer beperkte strekking moesten de Europese volken zelfbestuur en een vrije economische ontwikkeling garanderen. Het 14e punt, de oprichting van een volkenbond om door wederzijdse garanties de politieke onafhankelijkheid en territoriale onschendbaarheid van alle landen te verzekeren, was het meest constructieve. Toen de zomer van 1918 aanbrak trokken de Duitse legers op alle fronten terug. Het moreel van de troepen was slecht en bovendien kwamen in Europa steeds meer Amerikaanse soldaten aan. De Duitse regering verklaarde zich bereid onderhandelingen te openen op basis van Wilson's 14 punten. Nadat de President er zich van overtuigd had dat het verzoek afkomstig was van vertegenwoordigers van het Duitse volk en niet van de militaire kliek, pleegde hij met de andere geallieerden overleg en deze aanvaardden het Duitse voorstel. Op 11 November 1918 werd een op Wilson's 14 punten gebaseerd wapenstitstandsverdrag getekend.

Tijdens de oorlog had de Amerikaanse President uit naam van de gehele wereld gesproken, maar toen de overwinning eenmaal een feit was, bleek dat hij niet eens meer op de steun van zijn eigen landgenoten kon rekenen. Wantrouwen jegens Europa en een gevoel van ontgoocheling maakten zich van de Amerikanen meester en de politieke twisten laaiden hoog op. Bij de verkiezingen van November 1918 kregen de Republikeinen, die fel gekant waren tegen Wilson's politiek, in beide Kamers van het Congres de meerderheid. De President liet zich hierdoor niet ontmoedigen maar wijdde zijn volle aandacht aan de vredesonderhandelingen, die juist in die dagen in Parijs zouden beginnen. Hij besloot de besprekingen persoonlijk bij te wonen, ofschoon dit in strijd was met de traditie die voorschreef dat een President het grondgebied van de Verenigde Staten nooit verlaten mocht. Vele Amerikanen waren over dit besluit zeer gebelgd en bovendien maakte Wilson de ernstige fout niet een vooraanstaand lid van de Republikeinse partij op te nemen in de commissie die hem bij de vredesonderhandelingen terzijde moest staan.

De President riep het Congres in buitengewone zitting bijeen om een besluit te nemen t.a.v. de ratificatie van het Vredesverdrag van Versailles en een eventuele toetreding tot de Volkenbond. Toen Wilson uit Parijs in Washington terugkeerde was het debat over deze kwesties al in volle gang en de kans, dat het Verdrag geratificeerd zou worden, leek zeer gering. Bij de oppositie tegen Wilson, speelden vele factoren een rol: persoonlijke vijandschap, partijtwisten, verontwaardiging bij sommigen die meenden dat het Vredesverdrag van Versailles te hard was en afkeuring bij anderen die van mening waren dat men zich tegenover de Duitsers te lankmoedig betoond had. Daar kwam nog bij dat men algemeen van mening was dat de Verenigde Staten ervoor moesten zorgen niet weer bij een Europese oorlog betrokken te worden. Wilson besloot een tournée door het land te maken en persoonlijk een beroep op de bevolking te doen om op die manier te bereiken dat de Verenigde Staten tot de Volkenbond toetraden. Hoewel hij op deze tournée uitstekend en met de grootste overtuiging sprak, bereikte hij weinig. Toen hij op 25 September, na te Pueblo in Colorado gesproken te hebben, met een speciale trein weer verder reisde, kreeg hij onderweg een physieke instorting waarvan hij nooit geheel zou herstellen en die iedere hoop op het tot stand komen van een wereldorganisatie de bodem insloeg. In Maart 1920 werd in de Senaat over de ratificatie van het Verdrag en het Handvest van de Volkenbond beslist en men besloot deze niet te ratificeren. Dit betekende dat de Verenigde Staten voorlopig een isolationistische politiek zouden gaan voeren.

Twee vraagstukken vroegen in deze tijd de aandacht, namelijk de drooglegging en het vrouwenkiesrecht. Omstreeks 1917 was in 32 staten de verkoop van alcoholische dranken verboden, nadat vooral godsdienstige organisaties jarenlang voor drooglegging geijverd hadden. De oorlog bood een goede gelegenheid om dit verbod in het gehele land in te voeren. In Augustus 1917 verbood het Congres ter besparing van kolen en graan de vervaardiging van alcoholhoudende dranken uit voor de consumptie geschikte grondstoffen; hiermee werd de weg geeffend voor het aannemen van een 18e amendement op de Constitutie, waarbij de vervaardiging, het vervoer en de verkoop van alcoholhoudende dranken verboden werd. Het amendement werd door 46 staten, 10 meer dan het bij de wet vereiste aantal, geratificeerd. Desondanks nam, toen de drooglegging eenmaal een feit was, het verzet in het gehele land zienderogen toe. De nu volgende jaren kenmerkten zich door een wetteloosheid als in geen enkele andere periode van de Amerikaanse geschiedenis te constateren valt. Omstreeks 1932 traden de fatale gevolgen van de drooglegging zo duidelijk aan de dag dat zelfs de voorstanders ervan zich uitspraken voor wijziging van het amendement; de Democraten drongen zelfs aan op volledige intrekking. Toen de Democraten bij de verkiezingen van 1932 de overwinning behaalden nam het Congres het 21ste amendement op de Constitutie aan waarbij de drooglegging werd afgeschaft. Binnen het jaar was dit amendement door het bij de wet vereiste aantal staten geratificeerd en had het kracht van wet gekregen.

Het streven naar vrouwenkiesrecht, reeds vele jaren door vooruitstrevende feministen gepropageerd, werd door President Wilson krachtig gesteund. Aanvankelijk was hij van mening dat aan de vrouwen kiesrecht verleend moest worden door middel van wettelijke maatregelen in de afzonderlijke staten. Na het uitbreken van de oorlog begon hij echter aan te dringen op wijziging van de Constitutie daar hij het niet alleen billijk doch ook van het grootste belang voor de Amerikaanse Democratie achtte dat alle staatsburgers stemrecht kregen. In Juni 1919 werd door het Congres het 19e amendement op de Constitutie goedgekeurd en aan de staten ter ratificatie voorgelegd. In het jaar daarop kreeg het nieuwe amendement kracht van wet en zo kon ook de Amerikaanse vrouw haar stem uitbrengen bij de verkiezingen die in datzelfde jaar in het gehele land gehouden werden.

Toen in 1920 de tijd voor de presidentsverkiezingen naderde, waren de meeste Amerikanen sterk geporteerd voor wijziging van het regeringsbeleid en de politieke koers. Vandaar dat Warren G. Harding, de candidaat van de Republikeinse partij, de overwinning behaalde. De buitenlandse politiek van Harding en diens opvolgers Calvin Coolidge en Herbert Hoover was erop gericht de Verenigde Staten zoveel mogelijk van de rest van de wereld te isoleren. De Verenigde Staten zagen zich echter in de jaren tussen 1921 en 1933 door de omstandigheden gedwongen deel te nemen aan het overleg over tal van internationale vraagstukken, met name aan besprekingen over oorlogsschulden, herstelbetalingen en ontwapening, alsmede over de Japanse agressie in het Verre Oosten. Hoewel de Verenigde Staten er dus naar streefden zich van de rest van de wereld te isoleren, gingen zij feitelijk een steeds belangrijker rol spelen in de wereldpolitiek.

Op initiatief van President Harding vond in 1921 te Washington een vlootconferentie plaats, waaraan door negen mogendheden werd deelgenomen. Er werd een verdrag opgesteld dat drastische maatregelen inhield ter beperking van de oorlogsvloten der verschillende landen. Tijdens het bewind van Calvin Coolidge, Harding's opvolger, (Harding stierf in 1923, nog voor het einde van zijn ambtsperiode) werd door een zestigtal mogendheden het Verdrag van Parijs ondertekend; hierin beloofden de ondertekenaars plechtig niet naar de wapens te zullen grijpen om daarmee hun nationale aspiraties te verwezenlijken. In de jaren tussen 1914 en 1918 waren de Verenigde Staten van een debiteurstaat een erediteurstaat geworden en de landen die zij tijdens de oorlog geholpen hadden waren hun ruim 10.000.000.000 dollar schuldig. In de jaren tussen 1920 en 1930 werd in de Verenigde Staten een tweetal plannen opgesteld om de regeling van deze oorlogsschulden en de herstelbetalingen te vergemakkelijken. Het betrof hier het "Dawes Plan" van Charles Dawes en het "Young Plan" van Owen D. Young. De belangstelling van de Verenigde Staten voor het Verre Oosten dateerde reeds uit de tijd dat zij de Philippijnen verwierven en de opendeur-politiek formuleerden. Aan deze politiek werd jarenlang de hand gehouden tot in 1915 de Japanse regering zich schuldig maakte aan handelingen die indruisten tegen deze politiek. Tegen dit optreden werd door de Verenigde Staten van tijd tot tijd geprotesteerd. In 1917 zond Japan een missie naar de Verenigde Staten en het resultaat van de besprekingen was dat de open deur-politiek in principe gehandhaafd bleef. Bovendien beloofden beide landen China's onafhankelijkheid en territoriale onschendbaarheid te zullen respecteren. Pogingen om Japan er toe te bewegen deze belofte na te komen bleven echter zonder resultaat en hoewel Japan op de conferentie, die in 1921 in Washington gehouden werd, andermaal toezegde de onafhankelijkheid en souvereiniteit van China te zullen respecteren, trachtte het niet lang daarna in Mandsjoerije vaste voet te krijgen. De Verenigde Staten protesteerden ook tegen dit optreden doch de openbare mening in Amerika verzette zich tegen het nemen van verdere maatregelen. Reeds hieruit bleek dat de Verenigde Staten bezig waren zich uit het Verre Oosten terug te trekken. Dit bleek echter nog veel duidelijker toen in 1934 de Philippine Independence Act werd aangenomen waarin aan de Philippijnen, na een overgangstijd van tien jaar, volledige onafhankelijkheid werd toegezegd.

Het binnenlandse beleid van de Republikeinse presidenten Warren Harding, Calvin Coolidge en Herbert Hoover had een zuiver conservatief karakter doch de verkiezingen van 1920, 1924 en 1928 wezen uit dat de meerderheid van de bevolking deze politiek goedkeurde. De regering van Harding, die beloofd had te zullen zorgen voor herstel van de vooroorlogse toestanden, stelde zich ten doel het economische leven van de Verenigde Staten weer tot bloei te brengen. Daar men er van overtuigd was dat hoge belastingen een nadelige invloed zouden hebben op het particulier initiatief, werden in dejaren tussen 1921 en 1928 steeds nieuwe belastingverlagingen ingevoerd. De invoerrechten daarentegen werden verhoogd daar het Congres er evenals voerheen naar streefde de Amerikaanse industrie tegen de concurrentie van het buitenland te beschermen. De Fordney-McCumber Act, die in 1922 werd aangenomen en waarbij de invoerrechten tot een ongekend hoog peil werden opgevoerd, had verstrekkende gevolgen op econornisch gebied: Europa was niet meer in staat door middel van goederenleveranties aan haar verplichtingen tegenover de Verenigde Staten te voldoen en bovendien gingen vele landen er toe over bij wijze van représaillemaatregel hun invoerrechten eveneens te verhogen. De Amerikaanse buitenlandse handel had hiervan zo te lijden dat sommige Amerikaanse fabrikanten in het buitenland dochterniaatschappijen oprichtten. De meeste Amerikanen kwamen langzamerhand tot liet inzicht dat de Verenigde Staten met hun protectionistische wetten op de verkeerde weg waren. Het aanhouden van de hoogconjunctuur scheen echter de Republikeinen, die hun heil bleven zoeken in protectionistische maatregelen, gelijk te geven. Bij de verkiezingscampagne van 1928 verklaarde Hcrbert Hoover nogmaals dat hij het volste vertrouwen had in de protectionistische handelspolitiek en twee jaar later werd de Hawley-Smoot Act aangenomen waardoor de invoerrechten een recordhoogte bereikten. De gevolgen bleven niet uit. Nog voor er twee jaren verstreken waren, hadden 25 landen bij wijze van représaillemaatregel hun invoerrechten eveneens aanzienlijk verhoogd waardoor de Amerikaanse handel met bet buitenland nog verder afnam.

Hoover's eclatante overwinning was voor de meeste zakenlieden en de grote massa een reden om nog meer geld te investeren in de hoop dat de opbrengst van deze investeringen hen in sraat zou stellen een nog grotere welvaart te genieten Een tijd lang was het publiek bereid en in staat bijna onbeperkte hoeveelheden aandelen op te nemen. Het aantal werkkrachten in de industrie en het transportwezen, de omzet van de warenhuizen, de totale bedragen van de gegunde aanbestedingen en het totale bedrag van de uitstaande bankcredieten stegen voortdurend. Met de Amerikaanse landbouw was het echter minder gunstig gesteld. De inkomsten van de landbouwers verminderden daar de prijzen van de landbouwproducten voortdurend daalden. In verband met de grote vraag naar voedingsmiddelen tijdens en direct na de oorlog en de hoge prijzen, die in die jaren voor landbouwproducten betaald werden, was men grond in cultuur gaan brengen die feitelijk niet lonend bebouwd kon worden. De boeren leenden aanzienlijke bedragen, voor een deel onder hypothecair verband, doch de goede tijd duurde niet lang genoeg om hen in staat te stellen hun schulden afte lossen en nog voor zij zich van hun schuldenlast bevrijd hadden waren de katoen- en tarweprijzen op de wereldmarkt aanzienlijk gedaald en was het practisch onmogelijk geworden deze producten aan het buitenland te verkopen. De hoge invoerrechten, die ten doel hadden de landbouw te beschermen, misten hun uitwerking. Op aandringen van de boeren ging het Congres er toe over meer landbouweredieten te verstrekken, de coöperatieve afzet van landbouwproducten te vergroten en het landbouwonderwijs en het wetenschappelijke landbouwonderzoek uit te breiden, maatregelen waarmee tijdens de ambtsperiode van Wilson reeds een begin was gemaakt. President Hoover steunde deze maatregelen door middel van de Agricultural Marketing Act van 1929, waarbij de Federal Farm Board gemachtigd werd de credietverlening aan landbouwcoöperaties uit te breiden en speciale ondernemingen op te richten die tot doel zouden hebben voorraden in tijden van overvloed over te nemen en deze in tijden van schaarste weer van de hand te doen om aldus prijsfluctuaties te voorkomen. Zodoende zou de Board zowel de landbouwcoöperaties als bovengenoemde ondernemingen tegen verliezen kunnen beschermen.

Dit programma was echter niet in staat een eind te maken aan het voortdurend afnemen van de koopkracht van de boeren; bovendien gaven vele andere vraagstukken reden tot bezorgdheid. Overal in de wereld was de economische toestand hoogst onzeker. Oorlogsschulden werden niet afgelost, de buitenlandse handel stagneerde en op milliarden dollars, die in het particuliere bedrijfsleven waren geïnvesteerd, werd in het geheel geen dividend uitgekeerd. De mijnbouw- en textielondernemingen hadden niet gedeeld in de na-oorlogse voorspoed en in andere sectoren van het bedrijfsleven hadden technische verbeteringen aanleiding gegeven tot werkloosheid. De staatsschuld en de particuliere schulden waren enorm toegenomen, er werd steeds meer op afbetaling gekocht en bovendien werd er met geleend geld gespeculeerd hetgeen van de eredietverlening het uiterste vergde.

Op 21 October 1929 begonnen de koersen der aandelen plotseling te zakken en al spoedig was er geen houden meer aan. Aanvankelijk was de regering van mening dat zij slechts het vertrouwen hoefde te herstellen om een einde te maken aan de malaise, die zich steeds verder uitbreidde. Daar hij echter al spoedig inzag dat de regering nog meer hulp zou moeten bieden, kwam President Hoover met een programma voor openbare werken voor de dag. De credietverlening, door tussenkomst van de Federal Farm Board, aan landbouwers, die van de depressie te lijden hadden, werd eveneens uitgebreid. Van zeer grote betekenis was de oprichting van de Reconstruction Finance Corporation (Refico) die door het Congres $ 2.000.000.000 kreeg toegewezen voor het verlenen van noodcredieten. Nog geen negen maanden later had de Refico al aan bijna 6.000 banken, andere financiële instellingen en spoorwegmaatschappijen leningen verstrekt; bovendien werden er aan zevenendertig verschillende staten leningen verstrekt voor het uitvoeren van openbare werken enz. Ondanks deze maatregelen bleefde crisis aanhouden. Inmiddels naderden de presidentsverkiezingen. De meeste Amerikanen waren geneigd hun moeilijkheden toe te schrijven aan het beleid van de Republikeinen. Deze stelden op hun partijbijeenkomst Hoover andermaal candidaat voor het presidentschap. Op het Congres van de Democratische partij, dat twee weken later in Chicago in hetzelfde gebouw gehouden werd, werd Franklin Delano Roosevelt, de toenmalige gouverneur van de staat New York als candidaat gekozen. Het verkiezingsprogramma van de Democraten, het kortste dat ooit was opgesteld, beloofde doeltreffende maatregelen die een einde zouden maken aan de depressie en legde in het bijzonder de nadruk op het democratische beginsel, dat de regering onder alle omstandigheden verantwoordelijk was voor het algemeen welzijn.

Roosevelt wekte in het gehele land een geweldig enthousiasme met het stoutmoedige programma dat hij op een tournée door de verschillende staten in zijn redevoeringen naar voren bracht. Tevens maakte hij zijn plannen voor herstel en hervormingen bekend, zoals het uitkeren van steun aan werklozen, overheidsexploitatie van electrische centrales, intrekking van het amendement inzake de drooglegging, verlaging van de invoerrechten alsmede wettelijke maatregelen om de landbouw weer op peil te brengen, de spoorwegen op de been te helpen en de consument te beschermen. Uit het bovenstaande blijkt, dat dit programma, de z.g. "New Deal", er op gericht was de belangen van alle Amerikaanse staatsburgers, zowel mannen als vrouwen, te dienen.

Evenals zijn voorganger vier jaar tevoren behaalde Franklin D. Roosevelt bij de verkiezingen een klinkende overwinning. De nieuwe President was een handig politicus die zijn plannen door middel van het bestaande politieke apparaat wist te verwezenlijken en een voorstander van doeltreffende hervormingen. Hij nam de mensen voor zich in en maakte zich veel vrienden; bovendien wist hij op politieke bijeenkomsten zijn toehoorders voor zijn denkbeelden te winnen.

Feitelijk bouwde de New Deal voort op reeds eerder voorgestelde of zelfs al gedeeltelijk uitgevoerde plannen. Zo was bijvoorbeeld aan de plannen voor herbebossing en landherwinning reeds onder Theodore Roosevelt gewerkt. De maatregelen ter reglementering van het spoorwegverkeer en ter bestrijding van de trusts dateerden uit de jaren tussen 1880 en 1890 en de hervormingen in het bankwezen en op het gebied van de geldcirculatie waren reeds door Bryan voorgesteld en onder Wilson ten dele verwezenlijkt. Het programma voor steun aan de boeren had veel weg van dat van de Populisten en de nieuwe arbeidswetgeving vertoonde een grote overeenkomst met die welke in de staten Wisconsin en Oregon van kracht was. Het buitenlands beleid van Roosevelt was er kennelijk op gericht de traditionele Amerikaanse politiek voort te zetten en met name de wereldvrede en 's lands veiligheid te bevorderen, de vrijheid ter zee te handhaven en de zaak van de Democratie te dienen.

De President trachtte met alle middelen een eind te maken aan de depressie. Op de dag van zijn ambtsaanvaarding maakte hij bekend dat alle banken gesloten zouden worden. Zij werden onder regeringstoezicht geplaatst en enkele dagen later heropend waarbij terugbetaling van alle deposito's van regeringswege gegarandeerd werd. Men verliet de gouden standaard en de dollar werd gedevalueerd met de bedoeling een beperkte, volkomen beheerste inflatie te veroorzaken en zodoende de goederenprijzen de hoogte in te jagen. De beurshandel werd gereglementeerd en onder scherpe contróle gesteld, het bebedrijfsleven werd aan voorschriften onderworpen die een einde moesten maken aan oneerlijke concurrentie aangezien deze aanleiding gaf tot verspilling en voorts werden de belastingen op naamloze vennootschappen en hogere inkomens verhoogd. Bovendien werd de Tennessee Valley Authority opgericht om één van de grote rivierbekkens van de Verenigde Staten tot ontwikkeling te brengen door middel van stuwdammen en hydro-electrische centrales en met behulp van een veelomvattend herstelprogramma op economisch en landbouwkundig gebied.

In de landbouw werden hervormingen van verstrekkende betekenis ingevoerd. De Agricultural Adjustment Act, die in 1933 door het Congres aangenomen was, werd in 1936 door het Hooggerechtshof nietig verklaard daar de vorm waarin zij gegoten was in strijd was met de Constitutie. Het Congres nam daarop een nieuw wetsontwerp aan dat een meer effectieve steunverlening aan de boeren beoogde; hierin werd bepaald dat de regering ter bestrijding van het structuurverval van de bodem geldbedragen zou uitbetalen aan die boeren, die er toe overgingen een deel van hun grond volgens moderne methoden te bewerken, of die op andere wijze hun medewerking verleenden bij de uitvoering van de regeringsplannen met betrekking tot de landbouw. In 1940 waren er bijna 6.000.000 landbouwers die aan deze plannen medewerkten en door de Federale regering gesteund werden. Op grond van de nieuwe wet werden voorts op onverkoopbare voorraden landbouwproducten leningen verstrekt, werden minimum prijzen voor tarwe vastgesteld en plannen opgesteld voor het aanleggen van voorraden tarwe met de bedoeling het land en de landbouwers de zekerheid te verschaffen dat er ten allen tijde een normale hoeveelheid tarwe beschikbaar zou zijn. Dank zij deze maatregelen stegen de prijzen van de landbouwproducten en werd het economisch herstel van de landbouw aanzienlijk bevorderd. In dit verband was voorts de Trade Agreements Act van belang die in Juni 1934 werd aangenomen en die door toedoen van Cordell Hull, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken tot stand gekomen was. Krachtens deze wet werden met Canada, Cuba, de Sowjet Unie en een twintigtal andere landen wederzijdse handelsverdragen gesloten. Uit het verdrag met Canada blijkt duidelijk de aard van dit soort overeenkomsten: in ruil voor concessies ten aanzien van de import van Canadese producten zoals vee en kaas, deed Canada concessies waar het de import van Amerikaanse vleeswaren, aardappels, maïs, eieren en een aantal andere artikelen betrof. Binnen het jaar was een aanzienlijke vooruitgang in de buitenlandse handel merkbaar en in 1939 waren de inkomsten van de landbouwers vergeleken bij 1932 meer dan verdubbeld.

Ook de inkomsten van de fabrieksarbeiders stegen aanmerkelijk. De National Recovery Act van 1933 trachtte door middel van samenwerking op grote schaal tussen de verschillende bedrijven de werkgelegenheid te verruimen en de lonen te verhogen. Deze wet werd echter in 1935 door het Supreme Court nietig verklaard omdat zij volgens het Hof een monopolistische strekking had. Die bepalingen echter die voor de Amerikaanse arbeidswetgeving van belang waren, werden later opgenomen in de Wagner Act, die in 1935 kracht van wet verkreeg, en de Fair Labor Standards Act die in 1938 aangenomen werd. Het recht eigen vakverenigingen op te richten en deze over collectieve arbeidsovereenkomsten te laten onderhandelen werd in de Wagner Act uitdrukkelijk erkend, terwijl de werkgevers verboden werd arbeiders rechten of voorrechten te onthouden op grond van het feit dat zij lid van een arbeidersorganisatie waren. Voorts werd een Labor Relations Board in het leven geroepen om bij arbeidsgeschillen bemiddelend op te treden. De wet-Wagner blies de American Federation of Labor nieuw leven in en bovendien kwam een nieuwe vakcentrale, het Congress of Industrial Organizations naar voren. Deze laatste slaagde er in de vakverenigingen in de Verenigde Staten tot grotere activiteit aan te zetten en de arbeiders in de staal-, textiel- en automobielfabrieken en die in een aantal andere industrieën te organiseren, iets waarin tot dusverre geen enkele arbeidersorganisatie geslaagd was. In de Fair Labor Standards Act werd de werkweek op maximaal veertig uur gesteld (voor overwerk moest anderhalf maal en voor werk op Zondag tweemaal het normale loon betaald worden). Bovendien werd een minimum uurloon van $ 0,40 vastgesteld. Tevens was het van fundamenteel belang dat er wetten werden aangenomen die de bestaanszekerheid van de arbeiders vergrootten doordat op grond hiervan aan werklozen, aan arbeiders die te oud waren om te werken en aan invalide arbeiders geldelijke steun werd verleend. Voordien was het aan de afzonderlijke staten overgelaten dergelijke aangelegenheden te regelen. In sommige staten waren dan ook reeds doeltreffende wettelijke maatregelen voor werklozensteun genomen, doch het betrof hier kennelijk een nationaal probleem dat door de Federale regering aangepakt moest worden en dat in samenwerking met de verschillende staten opgelost diende te worden.

In 1935 werd door het Congres bij wijze van aanvulling op de wettelijke maatregelen van de afzonderlijke staten een aantal sociale wetten aangenomen inzake ouderdomspensioenen, werklozensteun, steun aan blinden, aan gebrekkige kinderen en aan moeders die niet in haar eigen onderhoud en dat van haar kinderen konden voorzien; voorts werden gelden gereserveerd voor werkzaamheden ter bevordering van de volksgezondheid. De kosten van een en ander werden voor een deel door de werkgevers en ten dele ook door de werknemers gedragen en de afzonderlijke staten moesten onder toezicht van de Federale regering voor de uitvoering van de nieuwe bepalingen zorg dragen. Over het algemeen werden deze sociale voorzieningen zeer op prijs gesteld en in de jaren die volgden werd het programma steeds verder uitgebreid en verbeterd.

Nergens bracht de New Deal evenwel zulke ingrijpende veranderingen teweeg als op het gebied van de stroornvoorziening en de exploitatie en bescherming van de natuurlijke hulpbronnen. Bij de uitvoering van de plannen speelde het Civilian Conservation Corps een belangrijke rol.

Oorspronkelijk was het CCC opgericht om jonge werklozen werk te verschaffen. Dit doel geraakte echter op de achtergrond toen een veelomvattend programma voor bescherming van de natuurlijke hulpbronnen werd opgesteld, waarvan de uitvoering vele jaren zou vereisen. In de eerste acht jaar werd bijna 6.000.000 ha grond opnieuw bebost, werden maatregelen tegen bosbranden genomen, plantenziekten en ziekten onder het vee bestreden en door viskwekerijen ruim 1.000.000.000 jonge visjes geleverd. Om erosie te voorkomen bouwde men 6.000.000 dammen; bovendien werden vele bruggen gebouwd en duizenden kilometers telefoonlijnen aangelegd en men maakte een begin met de bestrijding van schadelijke insecten en ander ongedierte.

De herhaaldelijk optredende periodes van droogte in de jaren tussen 1930 en 1940 leidden tot het goedkeuren van de Omnibus Flood Control Bill op grond waarvan men overging tot de bouw van vele stuwdammen en een groot aantal kleinere dammen. Ter bestrijding van de erosie, met name op de vlakten van het Midden-Westen, werd ijlings een enorme beschermende boomgordel geplant. Men nam maatregelen om de verontreiniging van riviertjes tegen te gaan, stichtte op bepaalde hiervoor geschikte terreinen natuurreservaten waar vogels en andere in het wild levende dieren een veilig toevluchtsoord konden vinden en trad op tegen het onverantwoordelijk exploiteren van kolenlagen, petroleumvelden en vindplaatsen van leisteen, aardgas, kalizouten en helium. Bovendien werd het vestigen van landbouwbedrijven op bepaalde tot de staatsdomeinen behorende weidevlakten verboden en begon het staatsbosbedrijf op grote schaal bomen te planten. De belangrijkste maatregel was echter de oprichting van de Tennessee Valley Authority; dit project werd van het begin af aan dienstbaar gemaakt aan een diepgaand maatschappelijk en economisch onderzoek. Niet alleen bij Musele Shoals in Alabama werden grote stuwdammen gebouwd, doch ook in de zijrivieren van de Tennessee waar o.a. met de bouw van de Norris Dam, de Pickwick Dam en de Chickamauga Dam begonnen werd. Deze stuwdammen dienden niet alleen om de scheepvaart te vergemakkelijken en het gevaar voor overstromingen tegen te gaan, doch ook voor de productie van stikstofhoudende kunstmest en het opwekken van electriciteit. De regering liet een electrisch net van ongeveer 8.000 km lengte aanleggen om de naaste omgeving van stroom te kunnen voorzien tegen een prijs die laag genoeg was om een redelijk verbruik te verzekeren. Een onder de T.V.A. ressorterende instantie droeg hiertoe nog het hare bij door de electrificatie van het platteland te stimuleren en te financieren. De T.V.A. zorgde ervoor dat onvruchtbaar geworden cultuurgronden niet verder uitgeput werden en dat de landbouwers, die er hun bedrijf op uitoefenden, andere gronden toegewezen kregen. Voorts werden talrijke onderzoekingen op landbouwkundig gebied verricht, met name die welke van belang waren om het gebruik van fosfaten te bevorderen en bovendien werd veel gedaan ter verbetering van de volksgezondheid en ter vergroting van de mogelijkheden tot ontspanning.

De oprichting van de T.V.A., die baanbrekend werk verrichtte waar het het opwekken van electrische stroom door middel van waterkracht betrof en een hele streek tot ontwikkeling bracht, mag wel een bijzonder belangrijk experiment genoemd worden. Niet minder opmerkelijk was het programma voor de aanleg van waterwerken in de Columbia. In 1933 begon de regering met de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van de Grand Coulee stuwdam in de staat Washington en vier jaar later werd aan de Bonneville stuwdam begonnen.

Met behulp van deze grote dammen en een aantal kleinere hoopte men meer dan 2.000.000 kw electrische stroom te kunnen opwekken en door middel van een bevloeiingssysteem ongeveer 500.000 ha grond vruchtbaar te maken, die voordien ongeschikt was voor het beoefenen van de landbouw.

Hoe belangrijk het binnenlands beleid van Roosevelt ook was, het zou evenals de nationale politiek, die ruim 10 jaar tevoren door Wilson gevoerd was, in het niet verzinken bij de gebeurtenissen die nog voor het einde van zijn tweede ambtsperiode de gehele wereld in rep en roer brachten. In het buitenland werden, zonder dat de meeste Amerikanen hier overigens veel van merkten, vrede en recht andermaal bedreigd en het streven van totalitaire staten als Duitsland, Italië en Japan vormde uiteindelijk ook een gevaar voor de veiligheid van de Verenigde Staten. In 1931 achtte Japan, dat zich eigenlijk altijd tegen de Amerikaanse open-deur politiek verzet had, zich sterk genoeg om zijn slag te slaan. Het deed een inval in Mandsjoerije, brak het verzet dat daar door de Chinezen geboden werd en proclameerde een jaar later de onafhankelijkheid van Mandsjoekwo, waar het een marionettenregering gevormd had. Italië, waar de fascisten aan de macht gekomen waren, breidde, na Fiume bezet te hebben, zijn bezittingen in Libye uit en veroverde in 1935136 Abessinië. Duitsland, waar de door Adolf Hitler opgerichte Nationaal Socialistische partij zich van de macht had meester gemaakt, bezette het Rijnland en begon zich opnieuw te bewapenen.

Toen het totalitarisme zich in zijn ware gedaante vertoonde, ontstond er in Amerika een toenemende ongerustheid en toen Duitsland, Italië en Japan hun agressieve politiek voortzetten en de ene kleine mogendheid na de andere onder de voet liepen, veranderde deze ongerustheid in verontwaardiging. In 1938 annexeerde Hitler Oostenrijk en de wereld was nog niet van de schrik bekomen of deze dictator eiste reeds het Tsjechoslowaakse Sudetenland voor zich op. De Verenigde Staten, die hun teleurstelling over het falen van de campagne voor democratie uit de eerste Wereldoorlog nog niet te boven waren, maakten bekend dat geen enkele oorlogvoerende mogendheid op hun hulp behoefde te rekenen. In de jaren tussen 1935 en 1937 werd een aantal wetten aangenomen die de neutraliteit van de Verenigde Staten moesten verzekeren; op grond van deze wetten werd het handeldrijven met en de credietverlening aan oorlogvoerende mogendheden verboden. De bedoeling hiervan was tot elke prijs te verhinderen dat de Verenigde Staten gewikkeld zouden raken in een oorlog waar zij feitelijk niets mee te maken hadden.

Zowel President Roosevelt als Cordell Hull, de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken, hadden zich van het begin af aan tegen deze neutraliteitspolitiek verzet. De President stelde zich tot taak het Amerikaanse volk te leren inzien welke vernietigende krachten er in de wereld ontketend waren en gaf daarmee de stoot tot de morele en materiële herbewapening van de Verenigde Staten. Reeds geruime tijd had hij zich ernstig beziggehouden met het vraagstuk van de internationale veiligheid. Hij had zijn uiterste best gedaan om de Amerikaanse vloot te versterken en hardnekkig geweigerd de vazalstaat Mandsjoekwo te erkennen of zich bij wijziging van de open deur-politiek neer te leggen. Tezamen met Hull had hij reeds veel bereikt met zijn pogingen de solidariteit van de mogendheden op het Westelijk halfrond te vergroten door middel van een politiek van goede nabuurschap. De Verenigde Staten hadden vrijwillig afstand gedaan van hun recht in het belang van rust en orde ten allen tijde in Cuba te mogen interveniëren. Nadat in 1935 de wederzijdse handelsverdragen, waartoe Hull eertijds het initiatief had genomen, verlengd waren, sloten de Verenigde Staten met een zestal mogendheden in Zuid- en Midden-Amerika non-agressie- en vriendschapsverdragen waarbij de ondertekenaars beloofden geen territoriale wijzigingen te zullen erkennen die met geweld van wapenen tot stand gebracht waren.

Toen de politiek van de totalitaire mogendheden nog agressiever werd en de Nazi's Polen, Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk onder de voet liepen, werd de stemming in Amerika nog verbitterder. Het verloop van de strijd in Frankrijk overtuigde de meeste Amerikanen van de kracht van het Duitse militaire apparaat. Toen in de zomer van 1940 de zware luchtaanvallen op Engeland begonnen, waren er niet veel Amerikanen meer die nog langer een neutrale houding tegenover het conflict aannamen. Te zamen met een aantal republieken in Zuid- en Midden-Amerika namen de Verenigde Staten de op het Westelijk halfrond gelegen bezittingen van de Democratische mogendheden onder hun hoede. De Verenigde Staten en Canada richtten een gezamenlijke Board of Defense (Defensieraad) op en het Congres, dat de toestand langzamerhand zeer ernstig was gaan inzien, voteerde enorme bedragen voor de herbewapening. In September 1940 werd in Amerika - voor de eerste maal in vredestijd - de dienstplicht ingevoerd. Diezelfde maand nog maakte Roosevelt bekend dat de Verenigde Staten met Engeland overeengekomen waren dat zij 50 oude torpedojagers aan laatstgenoemd land zouden overdragen en in ruil hiervoor 99 jaar lang de beschikking zouden krijgen over een aantal vlootbases op het Westelijk halfrond.

Zo liet de internationale toestand zich aanzien toen in 1940 andermaal de tijd voor de presidentsverkiezingen aanbrak. De Democraten stelden Franklin D. Roosevelt - voor de derde maal - candidaat en de Republikeinen Wendell Willkie, een nieuweling in de politieke arena. Bij de verkiezingscampagne werd zowel over binnen- als buitenlandse vraagstukken heftig en openhartig gedebatteerd. Overal waar de candidaten redevoeringen hielden, werden zij enthousiast toegejuicht. Gelukkig bleek Willkie het in alle opzichten eens te zijn met de buitenlandse politiek van de president. Zowel de invoering van de dienstplicht als de overeenkomst met Engeland over de torpedojagers werden door hem toegejuicht en evenals Roosevelt drong hij er met klem op aan Engeland alle mogelijke hulp te verlenen. Daar Willkie bovendien de vele hervormingen die in het kader van de New Deal in de Verenigde Staten tot stand gebracht waren goedkeurde, stemden de programma's van beide candidaten op de meeste punten vrijwel volkomen overeen. Bij de verkiezingen, die in November gehouden werden, behaalde Roosevelt voor de derde maal een overtuigende overwinning.

Toen in Januari het nieuwe Congres bijeenkwam stelde Roosevelt voor de landen, die met de As in oorlog waren, onmiddellijk Amerikaans oorlogsmateriaal ter beschikking te stellen. In Maart 1941 werd de leen- en pachtwet aangenomen in het kader van welke wet de Verenigde Staten deze landen in de jaren tussen 1940 en 1947 voor een bedrag van $ 49.000.000.000 aan wapens, voedingsmiddelen en diensten leverden. Dank zij de leen- en pachtwet kwam bovendien de productie van oorlogsmateriaal op gang waardoor de Verenigde Staten, toen zij eenmaal ophielden neutraal te zijn, veel eerder dan anders het geval zou zijn geweest de beschikking kregen over alles wat voor de uitrusting van het leger, de luchtmacht en de marine nodig was. intussen had President Roosevelt reeds het zijne gedaan om het Amerikaanse volk tot een juist besef van de werkelijke toestand te brengen door de geallieerden te bewegen een verklaring af te leggen inzake de door hen nagestreefde doeleinden. Op 14 Augustus hadden hij en Winston Churchill op een torpedojager ergens in de Atlantische Oceaan een bespreking waarbij zij het Atlantic Charter opstelden. In dit handvest verklaarden de geallieerden geen gebiedsuitbreiding en geen grenswijzigingen die niet in overeenstemming waren met de wensen van de bevolking van de betrokken gebieden te zullen nastreven. Alle volkeren zouden het recht bezitten hun eigen regeringsvorm te bepalen en die landen, die hun onafhankelijkheid verloren hadden, zouden hun souvereine status herkrijgen; er zou getracht worden een economische samenwerking tussen alle volkeren tot stand te brengen, terwijl oorlog, vrees en gebrek uitgebannen moesten worden. De vrijheid ter zee zou hersteld worden en de volkeren zouden geen geweld meer gebruiken om hun politieke aspiraties te verwezenlijken. In wezen vertoonde het Atlantic Charter grote overeenkomst met de veertien punten van Wilson.

In het Verre Oosten was de spanning intussen voortdurend toegenomen. Japan verklaarde brutaalweg dat er een nieuwe orde tot stand gebracht zou worden, waarbij het zelf de hegemonie zou bezitten over het gehele Verre Oosten en het gebied van de Stille Oceaan. In 1940 wist Japan de regering van Vichy een aantal concessies af te dwingen waardoor het o.a. vergunning kreeg in Frans-Indo-China vliegvelden aan te leggen. Toen Japanse troepen Indo-China binnenrukten legden de Verenigde Staten een embargo op de levering van oorlogsmateriaal aan Japan, werden alle Japanse tegoeden in de Verenigde Staten geblokkeerden trof men in allerijl voorbereidingen voor de verdediging van Hawaiï en de Philippijnen. De Verenigde Staten trachtten echter nog steeds een vreedzame oplossing te vinden en de Japanse diplomaten lieten het voorkomen of ook zij niets liever wilden. Terwijl Saburu Kurusu, de Japanse ambassadeur, in Washington onderhandelde, voeren twee weken lang Japanse troepentransportschepen naar Indo-China en betrokken Japanse soldaten stellingen langs de grens met Thailand. Op 6 December richtte President Roosevelt een persoonlijke boodschap tot de Japanse Keizer. De toestand was critiek doch de meeste Amerikanen namen aan dat er een oplossing gevonden zou worden. In de vroege ochtend van Zondag 7 December ging Japan echter tot de aanval over. Vliegtuigen, die vanaf vliegtuigmoederschepen opereerden, deden aanvallen op Hawail, Midway, Wake en Guam en richtten grote verwoestingen aan. Milfloenen Amerikanen, die juist aan tafel zouden gaan toen de radio het ontstellende bericht doorgaf, konden hun oren niet geloven. Naarmate echter meer bijzonderheden over de ramp bekend werden, veranderde dit ongeloof in woede en het vaste voornemen wraak te nemen voor wat President Roosevelt een lafhartige en door niets gerechtvaardigde aanval noemde. De dag daarop verklaarde het Congres Japan de oorlog en drie dagen later verklaarden Duitsland en Italië de Verenigde Staten de oorlog.

De Verenigde Staten gordden zich aan om deel te nemen aan een oorlog die de mobilisatie van alle beschikbare reserves en de gehele industrie noodzakelijk zou maken. Op 6 Januari 1942 maakte President Roosevelt enkele productieplannen bekend die onder normale omstandigheden de mensen de haren te berge zouden hebben doen rijzen. Hij verklaarde dat er in dat jaar 60.000 vliegtuigen, 45.000 tanks en

20.000 stuks luchtafweergeschut vervaardigd moesten worden. Tevens diende in die periode de totale tonnage van de koopvaardijvloot met 18.000.000 ton vergroot te worden. Alle hulpbronnen waarover het land beschikte werden dienstbaar gemaakt aan de oorlogsproductie. Op vrijwel ieder gebied werden door de regering richtlijnen vastgesteld. Met de oorlogvoering waren enorme bedragen gemoeid en er moesten ongeveer tweemaal zoveel manschappen opgeroepen en opgeleid worden als in de eerste wereldoorlog. Reusachtige hoeveelheden grondstoffen dienden in de kortst mogelijke tijd verwerkt te worden. Enorme fabrieken werden uit de grond gestampt en er ontstonden geheel nieuwe industrieën die zich bezig hielden met de vervaardiging van magnesium en synthetische rubber. Men ontwikkelde verbluffende nieuwe procédé's en begon met de massa-productie van schepen en vliegtuigen. Vooral het gebied aan de kust van de Stille Oceaan werd verrassend snel geindustrialiseerd. Er vond een soort volksverhuizing plaats en hierdoor ontstond in tientallen Amerikaanse steden een ernstig tekort aan woonruimte.

De Amerikaanse strijdmacht werd door middel van een reeks dienstplichtwetten tot 15.100.000 man uitgebreid. Ook het aantal arbeiders in fabrieken, op scheepswerven en in andere voor de oorlog belangrijke industrieën nam snel toe.

Tegen het eind van 1943 waren ongeveer 65.000.000 mannen en vrouwen onder de wapenen of anderszins bij de defensie ingeschakeld.

Fantastische bedragen werden besteed aan de bouw en uitbreiding van fabrieken van oorlogsmateriaal. De Federale regering werd hierdoor eigenares van grote scheepswerven, fabrieken die jaarlijks 800.000 ton synthetische rubber produceerden, een belangrijke magnesiumindustrie, een groot deel van de Amerikaanse aluminiumindustrie en vele andere fabrieken en installaties. Bijna de gehele automobielindustrie werd omgeschakeld op de vervaardiging van vliegtuigen, vliegtuigonderdelen, tanks, pantserwagens en ander oorlogstuig. Intussen handhaafde de levensmiddelenproductie zich op een ongekend hoog peil en dit niettegenstaande het feit dat ook op het platteland veel jonge mannen opgeroepen waren en het steeds moeilijker werd de beschikking te krijgen over de nodige landbouwwerktuigen. In de jaren 1941, '42 en '43 werden alle records gebroken, hetgeen niet in de laatste plaats te danken was aan het regeringsprogramma voor bestrijding van erosie en structuurverval. Daar de Amerikanen zeer goed inzagen dat het voortbestaan van hun land en de toekomst van de Democratie op het spel stonden, aanvaardden zij een strenger regeringstoezicht dan men ooit tevoren gekend had. Het Congres nam een reeks wetten aan waardoor de President grote bevoegdheden kreeg op het gebied van de landbouw, de industrie, de lonen, de prijzen, de grondstoffen en het transportwezen. De President vergaderde met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers en na enig overleg toonden deze zich bereid gedurende de oorlog van stakingen en uitsluitingen af te zien. Er werd een War Labor Board opgericht, die uit twaalf leden bestond waarvan er vier de werkgevers, vier de arbeiders en vier het grote publiek vertegenwoordigden. Dit lichaam bleek in staat de arbeidsgeschillen tot een minimum te beperken.

Reeds bij het begin van de oorlog nam de regering een tweetal uiterst belangrijke besluiten die door de grote massa zonder voorbehoud werden goedgekeurd. In de eerste plaats zouden de Verenigde Staten het grootste deel van hun strijdkrachten in Europa en Afrika inzetten om pas daarna hun volle aandacht aan het gebied van de Stille Oceaan te wijden en voorts zou de oorlog pas als geëindigd beschouwd worden als de As-mogendheden onvoorwaardelijk gecapituleerd hadden. Van 7 December 1941, de dag waarop de Japanners Pearl Harbor bombardeerden, tot 14 Augustus 1945, toen Japan capituleerde, ontplooiden de Verenigde Staten zowel in de militaire als in de civiele sector een geweldige activiteit en streefden zij slechts een doel na n.l. de meest verbitterde strijd uit de wereldgeschiedenis in de kortst mogelijke tijd te winnen. Amerikanen stonden op alle fronten, in Normandië en Sicilië, in Tunis en België en op Guadalcanal en Okinawa.

Na Pearl Harbor en het verlies van Singapore herstelden de Amerikaanse, Engelse en Australische strijdkrachtcn zich snel en zetten te zamen de strijd voort. Nieuwe vlooteskaders werden geformeerd. en tenslotte kwamen ook de jagers en bommenwerpers ter beschikking die men tijdens de snelle Japanse opmars zo node gemist had. De Engelsen slaagden er in de Japanse luchtaanvallen op Ceylon af te slaan en daardoor India te behouden. In 1942 vond in de Koraalzee, ten Noorden van Australië, de eerste belangrijke zeeslag plaats, waarin de Japanners de nederlaag leden. Enkele weken later kwam het bij Midway opnieuw tot een treffen en hier werd andermaal een Japans eskader verslagen. De zeeslag bij Guadalcanal in November van dat jaar eindigde met de overhaaste aftocht van de Japanse vloot. Met deze overwinning namen de Amerikanen in de Stille Oceaan het heft in handen en zij zouden tot het eind van de oorlog het initiatief behouden.

Tegen 1943 beschikten de Verenigde Staten in de Stille Oceaan over meer vlooteenheden dan de Japanners terwijl bovendien de gevechtswaarde van de Amerikaanse eskaders groter was. In het begin van dat jaar liep de defensieve phase van de strijd in de Stille Oceaan ten einde en gingen de Verenigde Staten tot het offensief over. Generaal Douglas McArthur, die van de Philippijnen had weten te ontkomen, vestigde zijn hoofdkwartier in Australië waar uit Amerikaanse en Australische eenheden een sterke strijdmacht werd samengesteld. In Januari vielen Buna en Kaap Sanananda in geallieerde handen en kort daarop werd Papoealand bevrijd. Daarna werd begonnen met het bombarderen van Lae en Salamaua, verder naar het Westen. In Maart werd een groot Japans convooi, dat met versterkingen op weg was naar Lae, door geallieerde piloten

aangevallen en bijna geheel vernietigd. In de daaropvolgende zomer werden zowel Lae als Salamaua veroverd en de Australiërs bezetten het Ramudal in het Noorden van Nieuw Guinea. In de herfst van 1943 werd een begin gemaakt met de operaties tegen Bougainville en New Britain met de bedoeling de Japanse basis te Rabaul af te snijden. Intussen deed de vloot tussen 20 en 23 November 1943 een spectaculaire uitval in de richting van Tokio door Tarawa en twee andere van de Gilbert eilanden aan te vallen. De Amerikaanse mariniers stuitten bij hun landing op Tarawa op sterke fortificaties en hardnekkige tegenstand doch na bloedige strijd werd het eiland ten slotte veroverd.

In de loop van 1942 namen Amerikaanse schepen en vliegtuigen actief deel aan de strijd in de Atlantische Oceaan om de Duitse onderzeeërs de baas te blijven en steeds meer Amerikaanse troepen werden in Engeland gestationneerd. Op 4 Juli 1942 voerden Amerikaanse vliegers hun eerste vlucht boven bezet gebied uit. In Juni kwamen President Roosevelt en Winston Churchill in Washington bijeen om plannen op te stellen voor de invasie van het door de Asmogendheden bezette gebied. Op 8 November landden sterke geallieerde eenheden onder dekding van de Engelse en Amerikaanse vloot en luchtmacht op een groot aantal punten aan de kust van Frans Noord-Afrika. De geallieerde troepen, die onder bevel van Luit.-Gen. Eisenhower stonden, veroverden na harde strijd Algiers en rukten Tunis binnen. Na contact gemaakt te hebben met de strijdkrachten van Generaal Alexander, die uit Egypte en Tripolis opgerukt waren, slaagden zij er spoedig in te zamen met deze eenheden de gehele kust van Noord-Afrika van vijanden te zuiveren. Op 7 Mei 1943 vielen Tunis en Bizerta en op 12 Mei gaven de laatste Duitse eenheden in Noord-Afrika zich over.

In de loop van 1943 hielden de geallieerden enige belangrijke conferenties die verstrekkende gevolgen zouden hebben. In Augustus kwamen de Amerikanen en Engelsen in Quebec bijeen en in September hadden in Moskou besprekingen plaats, waarbij de Verenigde Staten door Cordell Hull, Rusland door V.N. Molotow en Engeland door Anthony Eden vertegenwoordigd werden. Er werd een Europese adviescommissie opgericht die haar zetel in Londen zou hebben en die plannen zou moeten opstellen en adviezen uitbrengen inzake een gezamenlijke actie op internationaal gebied. De vertegenwoordigers van de Grote Drie legden een verklaring af waarin zij erkenden dat het noodzakelijk was zo spoedig mogelijk een internationale organisatie op te richten waaraan het beginsel van de souvereiniteit en gelijkgerechtigdheid van alle vredelievende staten ten grondslag diende te liggen. Deze staten, zowel de grote als de kleine, zouden tot de organisatie kunnen toetreden. Dit was een belangrijke schrede op de weg naar verwezenlijking van bet ideaal dat aan de Volkenbond ten grondslag had gelegen. In de tweede helft van November 1943 hielden Roosevelt, Churchill en Tsjang Kai-sjek te Cairo een conferentie waarbij zij overeenkwamen de oorlog tegen Japan energiek te zullen voortzetten en het uit alle gebieden te verdrijven waarvan het zich meester had gemaakt, Mandsjoerije, Korea en Formosa niet uitgezonderd. Churchill en Roosevelt vertrokken daarna naar Teheran om enkele dagen met Stalin te confereren. Er werd een gemeenschappelijke verklaring uitgegeven die inhield dat de Sowjet-Unie, Engeland en de Verenigde Staten overeenstemming bereikt hadden over de doeleinden die in vredes- en oorlogstijd nagestreefd moesten worden, dat zij vastbesloten waren in onderlinge harmonie samen te werken en dat zij reikhalzend uitzagen naar het ogenblik, waarop er een wereldgemeenschap van democratische mogendheden tot stand zou komen. Bij de besprekingen te Teheran werd niet alleen aandacht geschonken aan plannen voor de toekomstige vrede, doch er werden ook definitieve plannen opgesteld voor een grootscheeps offensief van de geallieerde legers. In de loop van 1943 had het Rode Leger gestadige vorderingen gemaakt; een groot deel van de Sowjet-Unie was reeds bevrijd en talloze Duitse eenheden waren vernietigd. In de tweede helft van 1943 landden Amerikaanse en Engelse troepen in Calabrië in het uiterste Zuiden van Italië. Vandaar rukten zij langzaam maar zeker op en in Mei 1944 waren zij zo ver gevorderd dat de aanval op Rome beginnen kon. De grote strijd om de bevrijding van Europa begon voor de Amerikaanse strijdkrachten echter pas op 6 Juni 1944. Die dag landden sterke eenheden op de kust van Normandië. Niet minder dan 4.000 schepen en 11.000 vliegtuigen namen deel aan de operaties die door Generaal Eisenhower geleid werden. Hele divisies werden over zee en door de lucht aangevoerd. Reeds na enkele dagen slaagden deze erin door Hitler's Westwall heen te breken. Drie weken later waren Cherbourg en het grootste gedeelte van Normandië in handen der geallieerden. Bij deze operaties, waarbij de geallieerde troepen hun tegenstanders in ieder opzicht de baas waren, werden 50.000 gevangenen gemaakt. Het offensief werd in Zuidelijke en Oostelijke richting voortgezet; spoedig was ook Bretagne bevrijd en tegen het midden van Augustus rolden de geallieerde tanks in eindeloze'kolonnes in de richting van Parijs. Intussen had het Rode Leger langs het gehele Oostfront aanzienlijke vorderingen gemaakt en de grens van Oost-Pruisen en de voorsteden van Warschau bereikt. Het wachtte nu het juiste ogenblik af om Duitsland zelf binnen te dringen. Hitler's lot was bezegeld want het Duitse leger had onherstelbare verliezen geleden en het stond vast dat de Nazi's binnen afzienbare tijd zouden moeten capituleren.

In September 1944 was de opmars van de geallieerden in volle gang. In de loop van die maand bevrijdden de Amerikaanse en Engelse strijdkrachten bijna geheel Frankrijk en België en een tankcolonne wist zelfs Nijmegen te bereiken. Het aantal gesneuvelden, gewonden en gevangenen aan Duitse zijde sedert het begin van de invasie bedroeg reeds meer dan 1.000.000 man. Bij Aken en ook elders stonden de geallieerde troepen op Duits gebied; zij bereidden een aanval voor op de Siegfried-linie in combinatie met een omtrekkende beweging verder naar het Noorden. De geallieerde luchtmacht deed dag en nacht aanvallen op spoorwegen, verkeerswegen en industriecentra achter het front. In dezelfde maand dwong het Rode Leger Finland tot de overgave, isoleerde het Bulgarije en dwong het Roemenië z'n vroegere bondgenoten in de steek. te laten en de zijde der geallieerden te kiezen. Begin October drongen sterke eenheden van het Rode Leger Hongarije binnen. In Italië braken de geallieerden door de Gothen-linie heen waardoor zij hun opmars in Noordelijke richting tot vlak bij Bologna konden voortzetten. Zij bereidden reeds een offensief voor om Turijn en Milaan te veroveren en de Duitsers te dwingen zich over de Brenner-pas terug te trekken. Wanneer de oorlog zou aflopen wist nog niemand, maar de geallieerden stelden al vast gedetailleerde plannen op voor de bezetting van Duitsland en op de conferentie te Dumbarton Oaks werd men het in principe eens over de aard van de op te richten wereldorganisatie.

In de Stille Oceaan braken de geallieerden intussen op verschillende punten door de buitenste verdedigingslinies van de vijand heen en het was duidelijk dat de Japanse vloot en luchtmacht niet tegen die van de geallieerden opgewassen waren. Tegen de zomer van 1944 hadden Amerikaanse en Australische strijdkrachten geheel Nieuw Guinea, op het Noordwestelijk gedeelte na, van vijanden gezuiverd. Door de verovering van Numfor, een eiland voor de kust van Nieuw Guinea, kwam Davao, in het Zuiden van de Philippijnen, binnen het bereik van de gealliecrde bommenwerpers te liggen. In het Noorden slaagde de geallieerde vloot er in door een gedurfde operatie het eiland Saipan te veroveren dat op 2.000 km afstand van Tokio ligt- Behalve Saipan werd ook Guarn veroverd waardoor de belangrijke Japanse basis op Truk in de Carolinen afgesneden en van twee kanten bedreigd werd. Deze veroveringen effenden de weg voor een aanval op de Philippijncn en in Augustus beloofde President Roosevelt dat deze niet lang meer op zich zou laten wachten.

Bij de presidentsverkieziugen in 1944 werd Roosevelt opnieuw herkozen. Het was duidelijk dat hem en zijn regering, ook wanneer de vrede eenmaal hersteld was, nog een zware taak wachtte. In December 1944, kort na het begin van zijn nieuwe ambtsperiode, vertrok de President naar Yalta in de Krim om daar met Churchill en Stalin besprekingen te voeren. Het was hun eerste bijeenkomst na de conferentie van Teheran en het zou tevens de laatste zijn. De drie staatslieden kwamen overeen dat Duitsland na de capitulatie door Amerika, Engeland en Rusland bezet zou worden en zij verklaarden vastbesloten te zijn de Duitse legereenheden te ontwapenen en te ontbinden en de oorlogsmisdadigers ter verantwoording te roepen. Voorts werd besloten tegen 25 April in San Francisco een vergadering van de Verenigde Naties bijeen te roepen om, uitgaande van de in Dumbarton Oaks goedgekeurde voorstellen, een Handvest voor een wereldorganisatie op te stellen. In de tweede helft van Maart, een maand na zijn terugkeer uit Yalta, vertrok de President opnieuw, ditmaal naar het "kleine Witte Huis" in Georgia. Op 12 April zat hij 's middags voor de haard te werken, terwijl een schilder bezig was een portret van hem te maken, toen hij plotseling over zware hoofdpijn klaagde. Twee uur later overleed hij. Zijn dood bracht overal in de wereld grote ontsteltenis teweeg. In millioenen Amerikaanse gezinnen werd zijn heengaan als een persoonlijk verlies gevoeld. Het Amerikaanse volk liet zich echter door deze tragische gebeurtenis niet uit het veld slaan, want door Roosevelt's bezielende leiding was het tot het besef gekomen dat het zowel in oorlogs- als in vredestijd een taak te verrichten had. Het schaarde zich eensgezind en vol vertrouwen achter Harry S. Truman, de vice-President die nog diezelfde avond de ambtseed aflegde. De nieuwe President beloofde dat men zich in geen geval met een gedeeltelijke overwinning tevreden zou stellen en dat de conferentie te San Francisco gewoon zou doorgaan.

Intussen had de strijd in Europa en in de Stille Oceaan een hoogtepunt bereikt. In de eerste week van Maart bereikten de geallieerden de Rijn en zij vielen zo verwoed aan dat ook deze hindernis spoedig overwonnen was. De eens zo sterke "Luftwaffe" en de voor onoverwinnelijk gehouden "Wehrmacht" hadden te kampen met een ernstig tekort aan benzine, vliegtuigen en manschappen en het einde was in zicht. In het Oosten leden de Duitsers de ene nederlaag na de andere en tussen 15 en 20 April braken de Russen aan de Oder door hun laatste verdedigingslinie heen. Juist op de dag waarop de conferentie te San Francisco geopend werd, maakten de Russen en Amerikanen bij Torgau contact waardoor het Derde Rijk in twee stukken gesneden werd. Op 2 Mei gaven 2.000.000 Duitsers zich over en nog diezelfde dag werd de val van Berlijn gemeld. Op 8 Mei ondertekenden de afgevaardigden van Admiraal Karl Doenitz in een school te Reims de door Generaal Eisenhower gestelde capitulatievoorwaarden en daarmede hadden de geallieerden hun eerste doel, de onvoorwaardelijke capitulatie van Duitsland, bereikt.

In de Stille Oceaan zou de strijd tot na de slotzitting van de conferentie van de Verenigde Naties voortduren. In Januari en Februari 1945 werd het grootste deel van Luzon, in de Philippijnen, heroverd en in Februari viel Iwojima. Na zware strijd wisten de geallieerde strijdkrachten in Juni Okinawa te bezetten, waardoor zij weer een stap dichter bij Japan kwamen. Met B-29's, die van bases op de Marianen opstegen, werden geweldige bombardementen uitgevoerd en twee atoombommen waren voldoende om Hiroshima en Nagasaki van de aardbodem weg te vagen. Op 10 Augustus verzocht de Japanse regering om een wapenstilstand en drie dagen later deelde President Truman mede dat Japan onvoorwaardelijk gecapituleerd had.

Vier maanden te voren, toen het reeds vast stond dat de geallieerden de overwinning zouden behalen, waren 300 gedelegeerden in San Francisco bijeengekomen om plannen te ontwerpen waardoor iedere oorlog in de toekomst vermeden zou kunnen worden. Zij vertegenwoordigden 5 1 mogendheden wier samenwerking juist in de tweede wereldoorlog tot zulke opmerkelijke successen leidde. Binnen acht weken werd het Handvest van de Verenigde Naties opgesteld dat ten doel had de wereldvrede te verzekeren en dat door alle leden van deze organisatie ondertekend moest worden. Het Handvest werd op 28 Juni door de Verenigde Staten en drie weken later door de Sowjet-Unie geratificeerd, waarmede het zijn plaats in het volkenrecht kreeg.

De gebeurtenissen uit de jaren die sedert dien verstreken zijn liggen nog te kort achter ons om in het juiste perspectief gezien te kunnen worden. Er hebben zich na de oorlog allerlei problemen voorgedaan, die al even ingewikkeld als belangrijk zijn en waarvoor tot nu toe nog geen oplossing gevonden werd. Niettemin werd op een tweetal gewichtige vragen reeds een definitief antwoord gegeven. In de eerste plaats is uit alles wel gebleken dat de Verenigde Staten op maatschappelijk, politiek en economisch gebied gestage vorderingen maken en voorts heeft de Amerikaanse regering alle volkeren het bewijs geleverd dat de Verenigde Staten beseffen welk een grootse taak zij te verrichten hebben bij het handhaven van vrede en rust in de wereld. Deze taak werd op 5 Juni 1947, toen George Marshall, de toenmafige Minister van Buitenlandse Zaken het naar hem genoemde en later zo bekend geworden plan voor het economisch herstel van Europa bij het Congres indiende, door deze als volgt omschreven: "Het spreekt vanzelf dat de Verenigde Staten al het mogelijke moeten doen om de terugkeer van normale economische toestanden te bevorderen, want indien de economische toestand blijft zoals deze nu is kan er van politieke stabiliteit en een duurzame vrede geen sprake zijn. Onze politiek is tegen geen enkel land en geen enkel stelsel gericht en heeft slechts ten doel honger, armoede, wanhoop en chaos te bestrijden. Wij moeten er naar streven het economisch leven weer op gang te brengen opdat de voorwaarden geschapen worden waaronder het bestaan van vrije instellingen mogelijk is.

Het Congres dat inzag dat de Verenigde Staten een belangrijke taak te verrichten hadden bij het scheppen van orde in de wereld, ontwierp met steun van beide grote politieke partijen een plan dat ten doel had de nood in de democratische landen in Europa zo veel mogelijk te lenigen en dat al spoedig het Europese Herstel Plan genoemd werd. In April 1949, toen aan de uitvoering van dit plan nog geen jaar gewerkt was, viel er in Europa op economisch gebied reeds een opmerkelijke vooruitgang te constateren. De totale productie van de mijnen en fabrieken b.v. was vergeleken bij die van 1947 met 14% gestegen en bijna even groot als in 1938, het laatste jaar voor de oorlog, waarin de productie nog niet door allerlei bijkomstige factoren beinvloed werd. De hoeveelheid van het Westelijk halfrond afkomstige producten, die in het kader van het Europese Herstel Plan aan Europa geleverd wordt, neemt nog voortdurend toe. Van April 1948 tot eind 1950 leverden de Verenigde Staten Europa voor een waarde van meer dan $ 10.000.000.000 aan goederen en diensten.

Toen het EHP ruim een jaar bestond bracht President Truman een aantal nieuwe denkbeelden over de taak van de Verenigde Staten naar voren. Hij achtte het o.m. hun plicht minder ontwikkelde landen van de Amerikaanse kennis en bekwaamheid op technisch gebied te laten profiteren. In zijn boodschap aan het Congres van 20 Januari 1949, een rede van historische betekenis, gaf de President een nadere omschrijving van wat de moderne toepassing genoemd kan worden van de beginselen, waarvan bij de oprichting van de Verenigde Staten werd uitgegaan.

"Wij moeten", zo zeide hij, "een nieuwe gedragslijn volgen en in de eerste plaats onze kennis en ervaring op industrieel gebied dienstbaar maken aan de ontwikkefing van onvoldoende ontwikkelde gebieden ...

"Ik ben van mening dat de vredelievende volkeren in de gelegenheid gesteld moeten worden te profiteren van onze technische kennis om hierdoor verbetering te brengen in hun levensomstandigheden. In samenwerking met andere mogendheden moeten wij het investeren van kapitaal in gebieden die onvoldoende ontwikkeld zijn op alle mogelijke manieren zien te bevorderen.

"Wij moeten de vrije volkeren helpen meer voedsel, kleding en bouwmaterialen te produceren en wij moeten hen leren meer machines te gebruiken."

"Er dient voor gezorgd te worden dat de economische vooruitgang in de eerste plaats de bevolking van het betrokken gebied ten goede komt. Weliswaar dienen de beleggers bepaalde waarborgen gegeven te worden doch voorop moet staan dat met de belangen van het volk, dat zijn hulpbronnen en arbeidskrachten beschikbaar stelt om deze ontwikkeling mogelijk te maken, voldoende rekening wordt gehouden."

"Voor het oude imperialisme dat tot uitbuiting van dergelijke gebieden leidde is in onze plannen geen plaats. Wij streven er naar ieder het zijne te geven."

"Slechts door de minder bedeelden te helpen op eigen benen te staan kunnen wij alle mensen een behoorlijk bestaan verschaffen, iets waarop iedereen recht heeft."

"Alleen van de Democratie kan de stimulerende werking uitgaan waardoor alle volkeren aangezet worden tot doeltreffende actie, niet alleen tegen hun onderdrukkers, doch ook tegen hun oeroude vijanden - honger, ellende en wanhoop. De Voorzienigheid heeft gewild dat onze Amerikaanse Democratie aan invloed won en dat haar een nieuwe taak en een nog grotere verantwoordelijkheid op de schouders gelegd werden".