De strijd om de onafhankelijkheid

"Wij achten het een onbetwistbaar feit dat alle mensen gelijk geschapen zijn, dat zij door hun Schepper met bepaalde, onvervreemdbare rechten begiftigd zijn en dat hiertoe o.a. het recht op het eigen leven, vrijheid en het nastreven van geluk behoren."

De Onafhankelijkheidsverklaring
4 juli, 1776

John Adams, de tweede President van de Verenigde Staten, bereikte die rijpe leeftijd waarop men zich gaarne overgeeft aan wijsgerige overpeinzingen over wat in de bloei van het leven daaraan kleur pleegt te geven. In een brief vol herinneringen die hij enkele jaren voor zijn dood schreef, heeft hij gezegd, dat de Amerikaanse Revolutie feitelijk reeds in 1620 begonnen is. "De Revolutie had zich al voltrokken voor de oorlog uitbrak; zij leefde toen reeds in de gedachten en gevoelens van het volk". Wilde men zich een juist beeld vormen van de beginselen en overwegingen, welke de Amerikanen er toe brachten in opstand te komen, dan moest men volgens hem 200 jaar in de geschiedenis teruggaan, n.l. tot de tijd, waarin de eerste nederzettingen in Amerika gevestigd werden.

Pas in 1763 echter, ruim anderhalve eeuw na de stichting van Jamestown in Virginia, kwam het tussen Engeland en Amerika tot een openlijke breuk. Zowel op economisch als cultureel gebied waren de koloniën sterk vooruit gegaan en zij hadden vrijwel zonder uitzondering reeds gedurende een lange reeks van jaren zelfbestuur genoten. De koloniën telden in 1763 in totaal ruim 1.500.000 inwoners, d.i. 250.000 meer dan in 1700.

De consequenties van de materiële ontwikkeling van de koloniën waren veel belangrijker dan men op grond van de desbetreffende cijfers zou kunnen verwachten. In de 18e eeuw versnelde zich het tempo van de koloniale ontwikkeling aanzienlijk, dank zij de stroom van Europese immigranten, die, aangezien de beste grond aan de zeekust reeds in bezit genomen was, wel verder landinwaarts moesten trekken. Het achterland werd door handelaren verkend en deze kwamen terug met verhalen over ongekend vruchtbare dalen, waardoor onversaagde landbouwers, die betere of goedkopere grond zochten, er toe gebracht werden met hun gezinnen de wildernis in te trekken en op open plaatsen in het bos hun op grote afstand van elkaar gelegen woningen te houwen. De ontberingen die zij zich moesten getroosten waren groot, doch als zij slaagden, wachtte hen een rijke beloning, zodat steeds meer kolonisten verder het land introkken, totdat de vruchtbare dalen geheel bevolkt waren met stoere pioniers. Omstreeks 1730 beleefde Pennsylvania een ware invasie van pioniers met hun gezinnen die via het Shenandoah-dal dit gebied binnentrokken en langs andere rivieren zelfs nog dieper het land binnendrongen.

Tot 1763 zat er geen lijn in de Engelse koloniale politiek. Het leidinggevende principe was de mercantilistische opvatting, dat de koloniën het moederland van grondstoffen moesten voorzien en dat hun industrie die in het moederland geen concurrentie mocht aandoen. Engeland slaagde er echter niet in dit doel te bereiken. De koloniën hebben zich dan ook nimmer beschouwd als onderdelen van een geheel, waaraan zij hun belangen ondergeschikt dienden te maken. Zij beschouwden zich veeleer als afzonderlijke staten, die aan Londen geen rekening en verantwoording schuldig waren. Nu en dan wekte dit verontwaardiging in Engeland en werd door het Parlement of de Kroon een poging gedaan het economische leven en het regeringsbeleid in de koloniën in andere banen te leiden, die meer in overeenstemming met de Engelse wensen en belangen waren. De meeste kolonisten waren echter niet bereid met deze belangen en wensen rekening te houden en de gedachte, dat tussen de Nieuwe Wereld en Engeland 3000 mijl zee lag, droeg er niet weinig toe bij iedere vrees, dat ongehoorzaamheid wel eens bestraft zou kunnen worden, te verdrijven.

Niet alleen de grote afstand tussen Engeland en Amerika doch ook het leven in de wildernis versterkte hen in deze overtuiging. De kolonisten die uit betrekkelijk kleine dichtbevolkte landen en in cultuur gebrachte gebieden afkomstig waren, hadden zich gevestigd in een land met enorme afstanden, dichte wouden en machtige rivieren. Deze in steden en dorpen geboren en getogen mannen en vrouwen, die in een maatschappij geleefd hadden, waarin de nadruk gelegd werd op het belang van de gemeenschap, zagen zich plotseling geplaatst in een samenleving waarin voor alles met de rechten van de enkeling rekening gehouden werd. Alles in de nieuwe omgeving droeg er toe bij de kolonisten de macht van de Engelse regering te doen vergeten en de overtuiging bij hen te doen post vatten, dat het Engelse gezag eigenlijk wel gemist kon worden. De politieke organisatie bleef zoals zij in Engeland geweest was, doch tal van wetten die in de zeer ingewikkelde Engelse samenleving absoluut onmisbaar waren, misten in de uitgestrekte wonden niet hun verspreide nederzettingen iedere betekenis en waren volkomen onbruikbaar. Dergelijke wetten werden eenvoudig genegeerd of vervangen door andere die de kolonisten zelf ontworpen hadden. De kolonisten, die weinig ontzag voor de regering hadden, waren gewoon zelf voor hun rechten op te komen. Zij hadden een hekel aan welke vorm van dwang ook en handelden gemeenlijk naar eigen goeddunken.

Van het begin af aan profiteerden zij daarbij van de tradities die in Engeland ontstaan waren in de lange strijd om politieke vrijheid. Aan de opvattingen die hieruit voortsproten werd in het eerste Charter van Virginia officieel vaste vorm gegeven. Dit document bepaalde uitdrukkelijk, dat Engelse kolonisten dezelfde rechten zouden bezitten als diegenen, die op Engels grondgebied geboren en daar nog steeds woonachtig waren, met name die rechten welke in de Magna Charta genoemd worden en die welke op het ongeschreven recht berusten. In de eerste tijd konden de kolonisten deze rechten, die zij als hun onvervreemdbaar erfdeel beschouwden, zonder enige beperkingen uitoefenen, daar de Kroon zich op het standpunt stelde, dat het Parlement in koloniale aangelegenheden geen stem had. De Engelse koningen werden jarenlang te zeer in beslag genomen door binnenlandse kwesties -- moeilijkheden die in de Puriteinse Revolutie culmineerden - om veel aandacht aan de koloniën te kunnen besteden. Nog voordat het Parlement gelegenheid kreeg de koloniën er aan te wennen in het gareel te lopen en zich naar een door Engeland uitgestippelde voor het gehele Imperium geldende gedragslijn te richten, stonden deze reeds op eigen benen en waren zij welvarend geworden, een factor waarmede men rekening diende te houden. Vanaf liet begin van de kolonisatie werd bij het bestuur een systeem gevolgd dat gebaseerd was op het Engelse recht en de Engelse, constitutie, volgens welke de macht bij de volksvertegenwoordiging berustte, en op grond waarvan de persoonlijke rechten en vrijheden welke het ongeschreven recht erkend dienden te worden.

In toenemende mate kwamen in de wetgeving echter de Amerikaanse opvattingen en denkbeelden tot uiting en de Engelse traditie, en precedenten begonnen steeds minder gewicht in de schaal te leggen. Het streven van de kolonisten zich aan het Engelse oppertoezicht te onttrekken, ging evenwel met vele conflicten gepaard. In de koloniale geschiedenis wordt talloze malen melding gemaakt van geschillen tussen de volksvertegenwoordigingen en de gouverneurs, die meestal door de Kroon benoemd werden.

De herhaaldelijk voorkomende botsingen tussen de gouverneurs, die een politiek, gebaseerd op monarchistische beginselen en buitenlandse interventie personifieerden, en de volksvertegenwoordigingen, die het symbool waren van plaatselijke autonomie en democratische beginselen, brachten steeds meer kolonisten tot het inzicht, dat er tussen Amerika en Engeland een ernstige belangentegenstelling bestond. Van lieverlede namen de volksvertegenwoordigingen een steeds groter deel van de taak van de gouverneurs en de raden die hen terzijde stonden, over. Ook deze raden konden in de ogen van de kolonisten geen genade vinden, daar zij bestonden uit kolonisten die gekozen waren omdat zij slaafs gehoorzaamden aan de Kroon. Langzamerhand verplaatste liet zwaartepunt van het koloniale bestuur zich van Londen naar de hoofdsteden der Amerikaanse provincies. Kort na 1770 werd een poging gedaan verandering te brengen in de verhouding tussen de koloniën en het moederland. Een belangrijke factor hierbij was de definitieve verdrijving van de Fransen van het Noordamerikaanse continent.

In de tijd die de Engelsen gebruikt hadden om in het kustgebied aan de Atlantische Oceaan keurige boerderijen te bouwen, enorme plantages aan te leggen en bedrijvige steden te stichten, hadden de Fransen in het dal van de St. Lawrence een geheel andere kolonisatiepolitiek gevolgd. Zij hadden minder kolonisten gestuurd doch meer ontdekkingsreizigers, missionarissen en pelshandelaren. Langzamerhand hadden zij zich meester gemaakt van het Mississippidal en zij breidden het gebied waarin zij sterkten en handelsposten vestigden, gestadig uit totdat het zich in de vorm van een halve maan van Quebec in het Noord-Oosten tot New Orleans in het uiterste Zuiden uitstrekte. Hierdoor dreigden zij het de Engelsen onmogelijk te maken hun koloniën in Westelijke richting uit te breiden en zich ten Westen van de Appalachen nieuwe gebieden te verwerven.

De Engelsen hadden zich al jaren lang tegen het binnendringen van de Fransen verzet en reeds in 1613 kwam het hierdoor tot plaatselijke botsingen tussen Franse en Engelse kolonisten. Gelijktijdig met het grotere conflict tussen Frankrijk en Engeland kwam het ook in Amerika tot een geregelde strijd. Tussen 1689 en 1697, ten tijde van de Paltsoorlog dus, werd in Amerika de King William-oorlog gevoerd, tussen 1701 en 1713 de Queen Ann-oorlog als tegenhanger van de Spaanse Successie-oorlog en tussen 1740 en 1748 de King George-oorlog als tegenhanger van de 0ostenrijkse Successie-oorlog. Hoewel Engeland door deze oorlogen bepaalde voordelen wist te behalen, bleef de strijd feitelijk onbeslist en behield Frankrijk zijn zeer sterke positie op het Amerikaanse continent.

Na 1750 begon de laatste phase van liet conflict De Fransen hadden zich na de vrede van Aix-la-Chapelle vaster in liet Mississippidal genesteld, doch tegelijkertijd begonnen steeds meer Engelse kolonisten zich ten Westen van het Alleghenygebergte te vestigen. Er ontstond een 'soort wedloop om het bezit van het Missisippidal, een wedloop welke in 1754 tot een botsing leidde tussen eenheden van de landweer van Virginia onder bevel van de toen 22-jarige George Washington en een afdeling geregelde Franse troepen. De oorlog die naar aanleiding van dit incident uitbrak en waarin zowel aan Enge1se als aan Franse zijde Indianenstammen als bondgenoten meevochten, zou beslissen, wie in Noord-Amerika de overhand zou behouden. Nimmer tevoren was energiek en eensgezind optreden zo noodzakelijk geweest in de Engelse koloniën. De positie van Frankrijk vormde niet alleen een gevaar voor het Engelse Imperium doch ook voor de Amerikaanse kolonisten zelf, want zolang Frankrijk het Mississippidal beheerste, kon het de Amerikaanse kolonisten de pas naar het Westen afsnijden en dit vormde een ernstig gevaar voor de welvaart en de toekomst van alle koloniën. De Franse regering van Canada en Louisiana was niet alleen sterker geworden, doch bovendien had zij bij de Indianen aan prestige gewonnen. Zelfs sommige Irokezenstammen, die van oudsher bondgenoten van de Engelsen geweest waren, heten hun oude vrienden in de steek. Toen een nieuwe oorlog uitbrak, beseften dan ook alle Engelse kolonisten, die de Indianen maar al te goed kenden, dat men drastische maatregelen zou moeten nemen, wilde men een ramp voorkomen.

De Engelse Kamer van Koophandel, op de hoogte gebracht van het verslechteren van de betrekkingen met de Indianen, achtte het ogenblik gekomen om de Gouverneur van New York en de gevolmachtigden van de Kroon in de andere koloniën opdracht te geven met de stamhoofden van de Irokezen besprekingen te openen over een verdrag. In Juni 1754 werd te Albany een bijeenkomst gehouden van vertegenwoordigers van New York, Pennsylvania, Maryland en de koloniën in New England waarop ook afgevaardigden van de Irokezen verschenen. De Indianen zetten hun grieven uiteen en de gedelegeerden van de koloniën stelden een rapport op waarin zij toegaven dat deze grieven gegrond waren en adviseerden de nodige maatregelen te nemen.

Op deze bijeenkomst beperkten de vertegenwoordigers van de koloniën zich evenwel niet alleen tot een bespreking van de moeilijkheden met de Indianen, doch namen zij bovendien een resolutie aan waarin aaneensluiting van een aantal Amerikaanse koloniën "absoluut noodzakelijk voor derzelver voortbestaan" genoemd werd. Het unificatie-plan dat door Benjamin Franklin was opgesteld en dat het "Albany Plan of Union" heette, werd door de aanwezige vertegenwoordigers van de koloniën goedgekeurd. Dit plan hield in, dat een door de Kroon benoemde President een Raad van door de volksvertegenwoordigingen gekozen gedelegeerden naast zich zou krijgen en dat elke kolonie in deze raad vertegenwoordigd zou zijn door een delegatie, waarvan de sterkte zou afhangen van de bijdrage der betrokken kolonie aan de algemene schatkist. De regering moest dan belast worden niet de behartiging van alle Engelse belangen in het Westen, zoals het Sluiten van verdragen niet de Indianen, het bevorderen van de handel en het nemen van maatregelen in verband met de verdediging van het land of de vestiging van nieuwe nederzettingen. Franklins plan werd door de koloniën echter niet aanvaard daar zij geen van alle bereid waren rechten en bevoegdheden aan een lichaam over te dragen waarover zij geen volledige zeggenschap hadden en dat het recht ZOU hebben belastingen te heffen of de ontsluiting van het Westen te regelen.

De kolonisten voelden zich niet geroepen systematisch of energiek tot de oorlogvoering bij te dragen en alle pogingen hen tot een beter besef van hun verplichtingen tegenover de Kroon te brengen, faalden. Zelfs de hulp die door de afzonderlijke koloniën verleend werd, miste alle élan door het ontbreken van een bezielend ideaal. De kolonisten beschouwden de oorlog als een strijd tussen Frankrijk en Engeland om het Imperium. Het raakte hen niet, dat de Engelse regering zich genoodzaakt zag, grote legers te zenden om de koloniën te verdedigen en evenmin was het hun eer te na, dat niet de koloniale troepen, doch de "Roodjassen", zoals de Engelse soldaten genoemd werden, het grootste aandeel in de uiteindelijke overwinning hadden. Zij ontzagen zich zelfs niet sluikhandel te drijven, hetgeen neerkwam op "handel met de vijand". Ondanks de geringe steun van de zijde van de koloniën en niettegenstaande de talrijke militaire tegenslagen, waarmee zij in het begin van de veldtocht te kampen hadden, wisten de bekwame Engelse aanvoerders hun betere strategische positie uit te buiten en uiteindelijk de overwinning te behalen. Na 8 jaar oorlog waren Canada en het dal langs de bovenloop van de Mississippi tenslotte veroverd en was de droom van een Frans Imperium in Noord-Amerika vervlogen.

Toen Engeland Frankrijk niet alleen in Amerika en India, doch overal in de koloniën verslagen had, zag het zich voor een probleem gesteld, waaraan het tot op dat ogenblik niet veel aandacht geschonken had, n.l. het vraagstuk van het koloniale beleid. Voor Engeland was het van vitaal belang zijn uitgebreide en ver uiteenliggende bezittingen te organiseren en de verdediging er van te vergemakkelijken, doch de toestand in Amerika leende zich allerminst tot ingrijpende veranderingen. De koloniën die lange tijd een grote mate van onafhankelijkheid genoten hadden, hadden een stadium bereikt waarin zij juist méér vrijheid gingen eisen, te meer nu het Franse gevaar geweken was. Bij hun pogingen een nieuw systeem in te voeren en hun gezag te vergroten, stuitten de Engelse staatslieden op het verzet van kolonisten die kennis hadden gemaakt met alle voor- en nadelen van zelfbestuur en geen inmenging in hun zaken duldden. Engeland had in de koloniën te doen met zelfverzekerde, onvervaarde kooplieden, arbeiders die zich hun politieke macht bewust waren geworden, planters die er zich op beroemden het Imperium de gehoorzaamheid opgezegd te hebben, eigengeërfde boeren uit het heuvelland, die weinig of niets van de wetten en voorschriften, die in het Imperium van kracht waren, af wisten en er zich nog veel minder van aantrokken, en volksvertegenwoordigingen, die erg gevoelig waren voor wat zij al heel gauw beschouwden als inbreuken op de rechten van hun kiezers. Er waren veel Amerikanen die aan het Engelse Imperium als zodanig vierkant maling hadden en op slechts enkele uitzonderingen na waren zij vastbesloten hun eigen weg te gaan en hun eigen leven te leiden in de Nieuwe Wereld die zij tenslotte zelf van een wildernis in een bewoonbaar oord herschapen hadden.

Een van de eerste problemen die door de Engelsen aangepakt moesten worden, was de organisatie van het bestuur in de nieuwe gebieden. Door de verovering van Canada en het Ohio-dal zagen de Engelse politici zich genoodzaakt een regeringsstelsel te ontwerpen en ten aanzien van de godsdienstige vraagstukken en de verdeling van de grond een nieuwe politiek uit te stippelen welke de Franse en Indiaanse inwoners van het gebied niet van Engeland zou vervreemden. Hierdoor moesten met de aan de kust gelegen koloniën wel moeilijkheden ontstaan daar deze, in verband met het feit dat hun bevolking snel in aantal toenam, er op uit waren de pas verworven gebieden zelf te exploiteren. Ettelijke koloniën die behoefte hadden aan meer grond, beriepen zich op de hun verleende octrooien en maakten aanspraak op gebied ten Oosten van de Mississippi. Zij stelden zich hierbij op het standpunt dat het pas veroverde gebied hun rechtens toekwam, en de stroom van pioniers die over de bergpassen naar het Westen trok, nam zienderogen toe. De Engelse regering vreesde dat de vestiging van te veel pioniers in het nieuwe gebied tot een reeks oorlogen met de Indianen aanleiding zou geven. Zij was van mening dat de Indianen ontzien moesten worden en dat hun tijd gelaten moest worden zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden en oordeelde, dat het nieuwe gebied geleidelijk aan gekoloniseerd diende te worden. In 1763 werd door de Kroon een proclamatie uitgevaardigd, waarbij het gehele gebied tussen het Allegheny-gebergte, Florida, de Mississippi en Quebec voor de Indianen gereserveerd werd. De Kroon trachtte niet een enkele pennestreek aan alle aanspraken van de 13 koloniën op grond in het Westen een eind te maken en de expansie in Westelijke richting te stuiten, een besluit dat even ernstige gevolgen dreigde te hebben als die welke een Franse bezetting van dit gebied meegebracht zou hebben. Hoewel op de naleving van het decreet nooit al te strikt werd toegezien, beschouwden de verontwaardigde kolonisten het toch als een blijk van souvereine minachting voor één van hun meest elementaire rechten, n.l. het recht om grond in het Westen in bezit te nemen en te gebruiken, als daaraan behoefte bestond.

De nieuwe financiële politiek van Engeland had echter nog veel ernstiger gevolgen. Voor het in omvang toegenomen Imperium was geld nodig en indien de belastingbetalers in Engeland niet heel diep in hun zak tastten, zouden de koloniën ook over de brug moeten komen. Alleen door een sterker centraal gezag konden aan de koloniën belastingen opgelegd worden en een vergroting van het gezag van de centrale regering was slechts mogelijk ten koste van het koloniale zelfbestuur. De eerste stap in deze richting was de Suikerwet van 1764. Deze wet had in de gewijzigde vorm, waarin zij twee jaar later werd aangenomen, slechts ten doel de belastingopbrengst te verhogen en niet de handel als zodanig aan banden te leggen. Feitelijk kwam de nieuwe wet in de plaats van de Melassewet van 1733 waarbij een zo hoog invoerrecht op uit andere dan Engelse gebieden afkomstige melasse geheven werd, dat de invoer hiervan niet meer lonend was. Op grond van de geamendeerde Suikerwet werd een matig invoerrecht geheven op alle melasse, onverschillig het land van herkomst. Verder zouden voortaan invoerrechten geheven worden op wijn, zijden stoffen, koffie en een aantal andere weelde-artikelen. Om de naleving van de wet te waarborgen, werden de douanebeambten aangemaand meer dienstijver aan de dag te leggen en energieker op te treden. De Engelse oorlogsschepen in de Amerikaanse wateren kregen opdracht smokkelschepen op te brengen en er werden blanco volmachten verleend op grond waarvan men te allen tijde tot huiszoeking kon overgaan.

Niet de nieuwe invoerrechten wekten in de eerste plaats ontsteltenis onder de kooplieden in New England, doch veeleer het feit, dat er ook maatregelen genomen werden om de naleving van de voorschriften te verzekeren, want dat was iets geheel nieuws. Ruim een generatie lang waren de kooplieden uit New England gewoon geweest het grootste deel van hun melasse uit Frans- en Hollands West-Indië te importeren zonder dat zij daarop invoerrechten betaalden, en zij waren van mening dat zelfs een laag invoerrecht catastrofale gevolgen zou hebben. Toevallig gaf de preambule van de Suikerwet de kolonisten de kans een zeker verband te leggen tussen hun ontevredenheid en het feit dat de maatregel in strijd met de grondwet was. Sedert geruime tijd was in theorie het beginsel aanvaard, dat het Parlement de bevoegdheid had belastingen te heffen op koloniale producten om de handel binnen het Imperium in de juiste banen te leiden, doch in de praktijk werd hiervan wel eens afgeweken. Volmachten tot het heffen van invoerrechten "om de inkomsten van het koninkrijk te vergroten", zoals het in de Wet op de Staatsinkomsten van 1764 heette, was evenwel iets geheel nieuws.

De controverse over de vraag of de nieuwe wet niet in strijd was niet de grondwet, werd aanleiding tot het grote geschil dat tenslotte zou leiden tot het uiteenvallen van het Imperium. James Otis, een patriot uit deze tijd, schreef: "Een enkel besluit van het Parlement heeft talloze mensen in zes maanden meer doen nadenken dan zij in hun hele leven gedaan hadden." Door de handelswereld, de wetgevende vergaderingen en de dorpsbijeenkomsten werd krachtig tegen de wet geprotesteerd en juristen als Samuel Adams putten uit de preambule van de Suikerwet van 1764 bewijsmateriaal dat hier inderdaad sprake was van "belastingheffing buiten de volksvertegenwoordiging om", een leuze welke velen er toe bracht, zich bij het verzet van de patriotten aan te sluiten.

Later in hetzelfde jaar nam het Engelse Parlement een nieuwe Muntwet aan "om te verhinderen dat in de Kroonkoloniën uitgegeven bankbiljetten wettig betaalmiddel werden." Daar hun handelsbalans met de rest van de wereld niet sloot, hadden de koloniën voortdurend met een tekort aan "harde valuta" te kampen. Van koloniaal standpunt bezien was de Kazerneringsen Inkwartieringswet die in het begin van 1765 werd aangenomen, al even verwerpelijk daar op grond van deze wet van koloniën waar eenheden van de koninklijke strijdkrachten gelegerd waren, geëist kon worden - en inderdaad werd - dat deze voor inkwartiering van de troepen en voor bepaalde benodigdheden voor het leger zouden zorgen.

Hoewel de oppositie tegen beide wetten zeer groot was, werd vooral de laatste een ware steen des aanstoots. Tot georganiseerd verzet kwam het echter pas, toen de beroemde en beruchte Stamp Act (Zegelwet) werd uitgevaardigd. Bij deze wet werd n.l. bepaald dat alle kranten, vlugschriften, brochures, vergunningen, machtigingen, overeenkomsten e.d. van een belastingzegel voorzien moesten zijn en dat de opbrengst van deze belasting enkel en alleen gebruikt zou worden voor het "verdedigen, beschermen, en beveiligen" van de koloniën. Voorts werd bij deze wet bepaald, dat uitsluitend Amerikanen als belastingontvangers benoemd mochten worden. De belasting was zo gering en de lasten waren zo gelijkmatig verdeeld dat het Engelse parlement aan het wetsontwerp weinig of geen aandacht besteedde en het na een zeer kort debat goedkeurde.

In alle dertien koloniën was het verzet zo groot dat meer gematigde mensen zich hierover verwonderden. Het trof wel bijzonder ongelukkig dat de Zegelwet in de eerste plaats de gramschap opwekte van de invloedrijkste groepen in de koloniën, van mensen die uit hoofde van hun beroep of positie het beste in de gelegenheid waren een krachtig protest te laten boren, n.l. journalisten, advocaten, predikanten, handelaren en zakenlieden. Het verzet bleef niet tot een enkele streek beperkt, maar was in alle delen van het land even groot. De kooplieden die al hun cognossementen moesten zegelen, sloten zich aaneen om zich gezamenlijk tegen het nieuwe voorschrift te verzetten en richtten verenigingen op die ten doel hadden de import stil te leggen. Het handelsverkeer stagneerde en de handel met het moederland liep in de zomer van 1765 op schrikbarende wijze terug. Een aantal prominente figuren richtte een organisatie op die onder de naam "Sons of Liberty" (Zonen der Vrijheid) ageerde en al spoedig leidde het verzet tot gewelddaden. Een opgezweepte menigte liep te hoop in de nauwe en bochtige straten van Boston. In alle koloniën werd de wet ongeldig verklaard en op vele plaatsen werden de kantoren van de zich van geen kwaad bewuste belastingontvangers door het gepeupel bestormd, de zegels in het openbaar verbrand en de ontvangers gedwongen hun functie neer te leggen.

De grote betekenis van de Zegelwet was echter niet zozeer gelegen in het feit, dat deze de Amerikanen aanleiding gaf tot revolutionnair optreden, doch veeleer in het feit dat de Amerikanen gedwongen werden zich te bezinnen op de betrekkingen tussen de verschillende delen van het Engelse imperium en meer in het bijzonder op de betekenis daarvan voor de Amerikaanse 13 koloniën.

De volksvertegenwoordiging van Virginia nam op initiatief van Patrick Henry een aantal resoluties aan, waarin "belastingheffing buiten de volksvertegenwoordiging om" gebrandmerkt werd als een precedent dat een gevaar voor de rechten van de koloniën vormde.

Enkele dagen later verzocht de wetgevende vergadering van Massachusetts alle koloniën afgevaardigden aan te wijzen voor het bijwonen van een te New York te houden Congres ter nadere bestudering van de Zegelwet. Dit congres dat in October 1765 begon, was de eerste bijeenkomst welke op Amerikaans initiatief gehouden werd en waaraan vertegenwoordigers uit verschillende koloniën deelnamen. Zeven en twintig onvervaarde en bekwame mannen uit negen koloniën maakten van deze gelegenheid gebruik om de grote massa tot het besef te brengen, dat inmenging van het Engelse parlement in Amerikaanse aangelegenheden onduldbaar was. Na uitvoerige debatten werd door het Congres een aantal resoluties aangenomen, waarin verklaard werd "dat alleen door de wetgevende vergaderingen van de resp. koloniën op grondwettige wijze belasting opgelegd was of zou kunnen worden- en dat uit de Zegelwet duidelijk de bedoeling sprak de rechten en vrijheden van de kolonisten te beknotten.

Aldus gesteld bestond er een nauw verband tussen het geschil over de grondwettigheid van de maatregel der Engelse regering en het vraagstuk van de vertegenwoordiging in het Engelse parlement. Van koloniaal standpunt bezien lag het voor de hand, dat de koloniën zich niet in het Parlement vertegenwoordigd achtten, zolang geen door hen gekozen leden in het Lagerhuis zitting hadden. Het strookte echter niet met de orthodoxe Engelse opvattingen, waarbij men zich op het standpunt stelde dat in het Parlement slechts klassen- en belangengroepen vertegenwoordigd dienden te zijn, om afgevaardigden uit de koloniën tot het Parlement toe te laten. De meeste Britse autoriteiten verdedigden de opvatting dat het Parlement een lichaam was, dat zeggenschap had over het gehele Imperium en niet alleen over het moederland en derhalve de bevoegdheid bezat bijvoorbeeld zowel voor Massachusetts in Amerika als voor Berkshire in Engeland wetten te maken. De Amerikanen waren evenwel van mening dat er niet gesproken kon worden van een Parlement dat het gehele imperium vertegenwoordigde en dat de Amerikaanse koloniën trouwens slechts te maken hadden met de Kroon. Deze had toestemming verleend overzeese nederzettingen te stichten en zij was het hoofd van het koloniale bestuur. Nu werd van de zijde der koloniën toegegeven dat de Koning zowel koning van Engeland als koning van Massachusetts was, doch dat verschafte het Engelse parlement niet het recht wetten voor Massachusetts te maken, evenmin als de wetgevende vergadering van Massachusetts het recht had wetten voor Engeland te maken. Indien de koning wenste dat een kolonie een financiële bijdrage leverde, kon hij om een schenking verzoeken, doch volgens de kolonisten kon van een Engels onderdaan, onverschillig of deze zich in Engeland of in Amerika bevond, slechts belasting geheven worden op grond van een door zijn eigen volksvertegenwoordiging aangenomen wet. De leden van het Engelse Parlement waren uit de aard der zaak niet bereid de juistheid van de door de kolonisten aangevoerde argumenten te erkennen, doch de Engelse kooplieden heten zich niet onbetuigd en oefenden pressie op de Engelse regering uit. Zij voelden de gevolgen van de Amerikaanse boycot aan den lijve en stelden alles in het werk om gedaan te krijgen dat de gehate wetten ingetrokken werden. in 1766 zwichtte het Parlement; het trok de Zegelwet in en bracht belangrijke wijzigingen in de Suikerwet aan. Overal in de koloniën werden deze besluiten toegejuicht. De "Zonen der Vrijheid" staakten hun actie, de handel leefde weer op en het leek of de vrede definitief hersteld was.

Dit was evenwel slechts de stilte voor de storm, want in 1767 werd een reeks maatregelen genomen waardoor de oude twisten weer fel oplaaiden. Charles Townshend, de Engelse Minister van Financiën, kreeg n.l. opdracht een nieuw fiscaal programma op te stellen. Hij stelde zich tot taak de Engelse belastingen te verlagen en de daling van de staatsinkomsten te compenseren door middel van een doeltreffender belasting van de handel met Amerika. Hij reorganiseerde de douane en nam het initiatief tot het heffen van rechten op papier, glas, lood en thee, producten die uit Engeland naar de koloniën geëxporteerd werden. De bedoeling was een deel van de opbrengst van deze heffingen te gebruiken voor de uitbetaling van de wedden van gouverneurs, rechters en douaneambtenaren in de koloniën en voor het onderhoud van de Engelse troepen in Amerika. Voorts werd op voorstel van Townshend een wet aangenomen waarbij de gerechtshoven in de koloniën gemachtigd werden "Writs of Assistance" uit te vaardigen waardoor de blanco volmachten tot het verrichten van huiszoeking, welke de kolonisten reeds een doorn in het oog waren, een wettige grondslag kregen.

Ofschoon het verzet tegen de door Townshend ingevoerde maatregelen minder hevig was dan dat wat eertijds na het aannemen van de Zegelwet in de koloniën tot uiting kwam, was men over dit in Amerikaanse ogen schandelijke machtsmisbruik ten zeerste gebelgd. De kooplieden kwamen opnieuw overeen niets meer te importeren; de mannen gingen gekleed in uit inheemse grondstoffen vervaardigde kleren, de vrouwen gebruikten in plaats van thee een of ander surrogaat, de huizen werden niet meer geschilderd en in plaats van geïmporteerd gebruikte men in de koloniën zelf vervaardigd papier.

In Boston, waar de kooplieden op iedere inmenging van buitenaf onmiddellijk heftig reageerden, leidde de invoering van de nieuwe bepalingen tot ernstige ongeregeldheden. De douanebeambten die trachtten de nieuwe rechten te innen, werden door de bevolking aangevallen en gemolesteerd. Naar aanleiding hiervan werden twee regimenten naar Boston gezonden om de douaniers te beschermen.

De aanwezigheid van Engelse troepen in de oude Puriteinse stad moest wel tot wanordelijkheden aanleiding geven en de vijandigheid tussen de burgerij en het krijgsvolk leidde dan ook op 5 Maart 1770, na achttien maanden van gespannen verhoudingen, tot een ernstig incident. Op die dag werd een aantal "Roodjassen" met sneeuwballen bekogeld, doch al spoedig ontaardde het onschuldige sneeuwballengevecht in een massale aanval van de burgerij. Iemand gaf het bevel van de vuurwapenen gebruik te maken en drie inwoners van Boston stortten dodelijk gewond ter aarde. Dit incident was koren op de molen van de onruststokers die er op uit waren de bevolking tegen Engeland op te zetten. In hun sensationele berichten over wat zij de "Massamoord van Boston" noemden, kenschetsten zij dit incident als wel zéér typerend voor de Britse hardvochtigheid en heerszucht.

Toen de Engelse regering ten langen leste besefte welke hartstochten zij ontketend had, achtte het Parlement het in 1770 verstandiger terug te krabbelen en van de door Townshend ingevoerde belastingen af te zien. Het invoerrecht op thee bleef echter gehandhaafd omdat, zoals George III verklaarde, één belasting gehandhaafd moest blijven om de eer te redden. Voor de meeste kolonisten betekende dit besluit van het Parlement herstel van het aangedane onrecht en de campagne tegen Engeland werd dan ook vrijwel geheel gestaakt.

In de drie jaar dat de rust duurde, trachtte echter één groep de oude twisten weer op te rakelen. Een betrekkelijk klein aantal "patriotten" of "radicalen" verdedigden het standpunt dat de overwinning van de kolonisten slechts denkbeeldig was. Zolang de theebelasting gehandhaafd bleef, aldus betoogden zij, bleef de principiële zeggenschap van het Engelse Parlement over de koloniën bestaan, een beginsel dat vroeger of later noodlottige gevolgen voor de rechten van de koloniën zou kunnen hebben.

Kenmerkend voor het streven van de patriotten was het feit dat hun invloedrijkste voorman, Samuel Adams uit Massachusetts, zich volledig inzette voor de verwezenlijking van een ideaal - n.l. de onafhankelijkheid van Amerika. - Na zijn studie aan de Harvard University voltooid te hebben, trad hij in gouvernementsdienst en was hij achtereenvolgens in diverse openbare functies werkzaam o.m. als schoorsteeninspecteur, belastingontvanger en voorzitter van dorpsbijeenkomsten. Als zakenman bleek hij een volslagen mislukking, doch voor politicus was hij geknipt. Op de dorpsbijeenkomsten in New England voelde hij zich in zijn element. De mensen waren als was in zijn handen, hij kende iedereen en wist zowel het vertrouwen van het gepeupel in de havens als dat van de bedienaren van Gods Woord te winnen en zich van hun steun te verzekeren. Zijn belangrijkste taak bestond erin de gewone man van diens overdreven ontzag voor zijn maatschappelijke en politieke leiders te bevrijden en zijn zelfbewustzijn te ontwikkelen. In dit verband beschouwde hij het als zijn plicht het volk tot grotere activiteit aan te zetten. Hij schreef artikelen in de kranten, diende op de dorpsbijeenkomsten en tijdens bijeenkomsten van het provinciale bestuur resoluties in en hield redevoeringen waarin hij democratische denkbeelden uiteenzette. In 1772 nam de "dorpsbijeenkomst" te Boston op initiatief van Adams het besluit een "Committee of Correspondence" op te richten dat tot taak had de rechten en grieven van de kolonisten te formuleren en niet andere nederzettingen over deze aangelegenheden overleg te plegen. Het duurde niet lang of dit denkbeeld vond ook elders ingang en in vrijwel alle koloniën werden dan ook comité's opgericht waarmede de grondslagen gelegd werden voor de latere revolutionnaire organisaties, welke zich kort daarna begonnen te ontwikkelen. In 1773 bood Engeland Adams en zijn medestanders de kans waarop zij zo lang gewacht hadden. De machtige Oost-Indische Compagnie (East India Company) geraakte in financiële moeilijkheden en deed een beroep op de Engelse regering, die haar een monopolie verleende voor de thee-export naar de koloniën. De kolonisten hadden, nadat de theebelasting van Townshend ingevoerd was, deze maatschappij steeds geboycot en na 1770 nam de smokkelhandel een dergelijke omvang aan, dat ongeveer 90% van de in Amerika gebruikte thee uit het buitenland geïmporteerd werd zonder betaling van de verschuldigde invoerrechten. De "East India Company" besloot haar thee door eigen agenten ver beneden de normale prijs te laten verkopen om de smokkelhandel tegen te gaan en bovendien de onafhankelijke tussenhandel in de koloniën uit te schakelen. Deze onberaden stap wekte de verontwaardiging van koloniale handelskringen en bracht deze ertoe met de patriotten gemene zaak te maken. Niet alleen het feit dat de handel in thee door de maatregelen van de Engelse regering niet meer lonend was, doch ook hun principiële bezwaren tegen het verlenen van monopolies gaven daartoe aanleiding. In vrijwel alle koloniën werden maatregelen genomen om de East India Company te verhinderen haar plannen ten uitvoer te brengen. In tal van havensteden werden de agenten van de Compagnie "overgehaald" hun relaties met deze maatschappij te verbreken en partijen thee die uit Engeland aankwamen werden teruggestuurd of tot nader order opgeslagen. De agenten in Boston weigerden echter aan de "adviezen" van de kooplieden en patriotten gehoor te geven en met steun van de gouverneur des konings werden voorbereidingen getroffen om toch schepen uit Engeland te lossen, ongeacht de consequenties welke dit met zich zou kunnen brengen. De patriotten, die onder leiding van Samuel Adams stonden, antwoordden hierop met gewelddaden. In de nacht van de 16e December 1773 begaven zich enkele, als Indianen van de Mohawkstam vermomde mannen aan boord van de drie thee-schepen, die in de haven lagen, en wierpen de lading overboord. Engeland zag zich hierdoor voor een ernstig probleem gesteld. De East India Company had immers slechts overeenkomstig een besluit van het Parlement gehandeld. Indien het overboord gooien van de thee door de vingers gezien werd, erkende het Parlement tegenover de gehele wereld dat het over de koloniën zo goed als niets te zeggen had. In regeringskringen in Engeland werd het incident te Boston - de "Tea Party" - vrijwel unaniem veroordeeld en als vandalisme gebrandmerkt. De maatregelen die voorgesteld werden om de opstandige kolonisten tot de orde te roepen, werden door deze kringen zonder enig voorbehoud goedgekeurd; zij namen de vorm aan van een reeks wetten die door de kolonisten als dwangmaatregelen werden beschouwd en die in de koloniën dan ook de "Coercive Acts" werden genoemd. De eerste van deze reeks wetten was de "Boston Port Bill" waarbij de haven van Boston voor de scheepvaart gesloten werd totdat de overboord gegooide thee vergoed zou zijn. Door dit besluit van het Parlement werd het bestaan van de stad bedreigd, want indien de haven werd gesloten betekende dit voor Boston een wisse ondergang. Kort daarop werden andere wetten uitgevaardigd welke de Engelse koning het recht gaven persoonlijk de leden van het Hogerhuis van Massachusetts die tot dusverre door de bevolking gekozen werden, aan te wijzen; bovendien zouden de juryleden, die tot dusverre op de "dorpsbijeenkomsten" gekozen werden, voortaan door de sheriffs, de vertegenwoordigers van de gouverneur, worden aangewezen, en tenslotte was voor het houden van dorpsbijeenkomsten in het vervolg de toestemming van de gouverneur nodig, terwijl rechters en sheriffs voortaan door hem benoemd en ontslagen zouden worden. Ook werd bepaald, dat de plaatselijke autoriteiten voor geschikte kwartieren voor de Engelse troepen moesten zorgen. Indien zij hierin tekort schoten zou de gouverneur het recht hebben herbergen, bierhuizen of andere lokaliteiten voor dit doel te vorderen. De "Quebec Act" die ongeveer terzelfdertijd werd aangenomen, vond evenmin een gunstig onthaal, want bij deze wet werd het grondgebied van de provincie Quebec uitgebreid en aan de Franse ingezetenen van deze kolonie vrijheid van godsdienst verleend alsmede het recht hun eigen juridische procedures te volgen. De kolonisten verzetten zich tegen deze wettelijke bepalingen, omdat, afgezien van het feit dat zij volgens hen in strijd waren met hun oude aanspraken op gebieden in het Westen - gebieden waarop zij op grond van het hun verleende octrooi aanspraak maakten - door deze maatregelen de trek naar het Westen belemmerd dreigde te worden, en zij het gevoel hadden dat zij in het Noorden en Noordwesten door een absolutistisch geregeerd gebied, waarin de Rooms-Katholieken de boventoon voerden, in hun bewegingsvrijheid belemmerd zouden worden. Hoewel de "Quebec Act" niet als strafmaatregel bedoeld was, werd deze door de Amerikanen op één lijn gesteld met de in de "Coercive Acts" genomen dwangmaatregelen; deze 5 wetten werden door het volk de "Vijf Onduldbare Wetten" genoemd.

In plaats dat deze maatregelen aan het verzet in Massachusetts een einde maakten, zoals kennelijk de bedoeling was, brachten zij de koloniën ertoe zich nauwer aaneen te sluiten in het verzet. Op initiatief van een aantal inwoners van Virginia werden vertegenwoordigers van de verschillende koloniën tegen 5 September 1774 in Philadelphia bijeengeroepen "om overleg te plegen over de huidige, onbevredigende stand van zaken". Dit was de eerste Continentale Conventie, een lichaam dat geen wettige grondslag had en waarvan de leden gekozen waren door de provinciale wetgevende vergaderingen of volksvertegenwoordigingen en van deze instructies ontvingen. Dit betekende dat de patriotten, die voor optreden zonder wettelijke sanctie waren, de situatie beheersten en dat de rechtervleugel van de conservatieven, die iedere ongehoorzaamheid aan de Engelse wetten laakbaar achtten, in het geheel niet vertegenwoordigd was. Overigens waren in dit Congres zowel extremistische als gematigde groepen behoorlijk vertegenwoordigd en kwamen de in Amerika heersende meningen hier op bevredigende wijze tot uitdrukking. Alle koloniën, met uitzondering van Georgia, waren door minstens één afgevaardigde vertegenwoordigd en het totale aantal gedelegeerden, dat 55 bedroeg, was groot genoeg om alle verschillende opvattingen tot hun recht te laten komen en tegelijkertijd klein genoeg voor een grondige bespreking van de problemen en doeltreffend optreden.

Aangezien de meningen in de koloniën echter verdeeld waren, stond het Congres voor een schier onoplosbaar probleem: het moest de schijn wekken dat de koloniën het onderling volkomen eens waren, want alleen dan kon de Engelse regering ertoe gebracht worden concessies te doen, en tegelijkertijd mocht het geen blijk geven van radicale opvattingen of een te groot gevoel van onafhankelijkheid daar het hierdoor de gematigde Amerikanen afgeschrikt zou hebben. Zo kon het bijvoorbeeld gebeuren dat een voorzichtige rede over de belangrijkste problemen gevolgd werd door een resolutie welke inhield, dat de "Coercive Acts" in geen geval gehoorzaamd behoefden te worden. Voorts werd tot de bevolking van Engeland en de koloniën een "Verklaring van Rechten en Grieven" gericht en bovendien een petitie aan de koning gezonden, waarin nogmaals de gebruikelijke argumenten die de Amerikanen ter ondersteuning van hun protest aanvoerden, werden herhaald, doch waarin, als pleister op de wonde, het recht van het Parlement om voorschriften uit te vaardigen voor de buitenlandse handel en in aangelegenheden die het Imperium betroffen, uitdrukkelijk erkend werd. De belangrijkste maatregel waartoe het Congres overging was de oprichting van "the Association" (de Associatie) die een hervatting van de boycot beoogde en zich de vorming van comité's in alle steden en dorpen en op het platteland ten doel stelde, wier taak het zou zijn erop toe te zien dat aan de afspraak, niets uit Engeland te importeren, niets naar Engeland te exporteren en geen Engelse waren te gebruiken, strikt de hand werd gehouden. Door deze comité's werden alle partijen goederen die de douane passeerden gecontroleerd en de naam van die kooplieden die zich niet aan de afspraak hielden op de zwarte lijst geplaatst. Bovendien werden de door deze kooplieden geïmporteerde goederen geconfisceerd. De comité's spoorden de bevolking aan soberheid te betrachten, zuinig te zijn en hard te werken, De Associatie bracht een nieuw element in het geding, n.l. georganiseerd, revolutionnair verzet. De plaatselijke afdelingen namen, voortbouwend op de grondslagen die door de "Committees of Correspondence" gelegd waren, overal de leiding op zich van campagnes die ten doel hadden de laatste resten van het gezag van de Kroon op te ruimen. Zij oefenden pressie uit op personen die aarzelden zich aan te sluiten bij het streven dat door vrijwel het gehele Amerikaanse volk gesteund werd, en traden meedogenloos op tegen allen die hen de voet trachtten dwars te zetten. Er werd een begin gemaakt met het aanleggen van voorraden legergoederen en het werven van soldaten. Bovendien werd de massa systematisch tegen de Engelsen opgezet.

De gang van zaken na de uitvaardiging van de "Coercive Acts" verontrustte degenen die Engeland trouw gebleven waren ten zeerste en deed hen het ergste vrezen. Voor de koning was dit misschien een gunstig tijdstip geweest om met hen tot een vergelijk te komen en door concessies te doen hun positie zodanig te versterken, dat het voor de patriotten zeer moeilijk geworden zou zijn de strijd voort te zetten. George III was echter niet bereid concessies te doen en in 1774 schreef hij naar aanleiding van een door Quakers uit Philadelphia ingediende petitie: "De teerling is nu geworpen en de koloniën moeten óf het hoofd buigen óf de overwinning behalen". Deze houding verzwakte de positie van de z.g. "Tories", d.w.z. degenen die de Kroon trouw gebleven waren, want het enige wat zij hun medeburgers nog aan te bieden hadden, kwam neer op een volledig toegeven aan alle eisen van het Parlement, iets waartoe de meeste Amerikanen in geen geval bereid waren. Onder deze omstandigheden restte de gematigde groepen geen andere keuze dan de patriotten, die nu "Whigs" genoemd werden, te steunen daar het alternatief neerkwam op het prijsgeven van al hun rechten en vrijheden. De houding van de bevolking tegenover de Royalisten werd steeds vijandiger; de molenaars weigerden hun graan te malen, niemand wilde voor hen werken en zij konden evenmin iets kopen als verkopen; zij werden als landverraders beschouwd en hun namen werden door comité's bekend gemaakt "om hun schanddaden voor het nageslacht vast te leggen."

Generaal Thomas Gage, een gemoedelijke Engelsman, die met een Amerikaanse vrouw gehuwd was, was in Boston garnizoenscommandant. In deze stad lag de handel vrijwel volkomen stil, doch de politieke activiteit was er des te groter. Dr. Joseph Warren, een vooraanstaand patriot uit Boston, schreef op 20 Februari 1775 aan vrienden in Engeland: "Het is nog altijd niet te laat om het geschil op vriendschappelijke wijze te regelen, doch ik ben er van overtuigd dat indien Generaal Gage zijn troepen bevel zou geven in te grijpen om de naleving van de door het Parlement kortelings aangenomen wetten af te dwingen, Groot Brittannië de koloniën in New England en zelfs - of ik moet mij sterk vergissen - geheel Amerika wel kan afschrijven. Als er nog mensen met enig verstand in Engeland zijn dan geve God, dat zij het spoedig zullen gebruiken."

Het was echter Generaal Gage's taak er voor te zorgen, dat de "Coercive Acts" nageleefd werden. Toen hij hoorde, dat patriotten in Massachusetts bezig waren kruit en ander oorlogstuig op te slaan in de stad Concord op ruim 30 km afstand van Boston, gaf hij in de nacht van 18 April 1776 een eenheid van zijn garnizoen bevel deze voorraden in beslag te nemen en Samuel Adams en John Hancock te arresteren, aangezien laatstgenoemden in Engeland terecht moesten staan. Op de vergrijpen waarvan zij beschuldigd werden, stond de doodstraf. Het gehele gebied was echter gealarmeerd en toen de Engelse troepen na een nachtmars het dorp Lexington bereikten, zagen zij in de ochtendmist een vijftigtal gewapende en vastberaden kolonisten die zich op de meent opgesteld hadden. Na een korte aarzeling klonken aan beide kanten kreten en bevelen en temidden van dit tumult viel een schot. Er ontstond een vuurgevecht waarbij de kolonisten ten slotte het veld moesten ruimen, met achterlating van acht doden en twee gewonden. Voor de eerste keer was het in de strijd om de Amerikaanse onafhankelijkheid tot een bloedig treffen gekomen.

De Engelse troepen rukten op naar Concord waar de "in slagorde opgestelde boeren" bij de brug "het schot losten dat door de gehele wereld weergalmde." Na hun doel, zij het ook slechts ten dele, bereikt te hebben, vingen de Engelse troepen de terugtocht aan. Overal langs de weg lagen echter achter stenen muurtjes, heuveltjes en huizen gewapende kolonisten verscholen die de Engelsen onder vuur namen waarbij de rode jassen van de soldaten een uitstekend mikpunt vormden. Toen na dit eerste treffen in de vrijheidsoorlog de dodelijk vermoeide Britse troepen tenslotte weer in Boston terugkwamen, had de strijdmacht van 2500 man driemaal zoveel manschappen verloren als de kolonisten.

De te Lexington en Concord gevallen schoten waren nauwelijks verklonken toen op 10 Mei 1775 het tweede Continentale Congres te Philadelphia bijeenkwam. Als voorzitter fungeerde John Hancock, een vermogend koopman uit Boston en onder de aanwezigen bevonden zich o.a. Thomas Jefferson en de eerbiedwaardige Benjamin Franklin, die juist uit Londen teruggekeerd was na vergeefse pogingen aangewend te hebben in het geschil te bemiddelen. Nauwelijks had het Congres overeenstemming bereikt over zijn interne organisatie of het moest maatregelen nemen in verband met de strijd tegen Engeland. Hoewel er enige oppositie gevoerd werd, bleek de werkelijke stemming in het Congres overduidelijk uit een geestdriftige verklaring van John Dickinson en Jefferson over de oorzaken van het conflict en de noodzakelijkheid naar de wapens te grijpen. In deze verklaring, welke op de aanwezigen diepe indruk maakte, werd o.a. gezegd:

"Wij dienen een goede zaak; wij zijn volkomen eensgezind. Onze binnenlandse hulpbronnen zijn groot en indien nodig kunnen wij ongetwijfeld hulp van het buitenland krijgen ... De wapens die wij door het optreden van onze vijanden hebben moeten opnemen zullen wij ... gebruiken om onze rechten en onze vrijheid te verdedigen en wij zijn vastbesloten liever als vrije mannen te sterven dan in slavernij te leven."

De debatten over de verklaring waren nog in volle gang toen het Congres besloot de garde in de verschillende koloniën onder eenhoofdige leiding te stellen en Kolonel George Washington tot Opperbevelhebber van de strijdkrachten te benoemen. Zijn krachtige persoonlijkheid en zijn beheerst en waardig optreden maakten hem tot de aangewezen man voor deze post. Doortastendheid die hem nimmer tot onbezonnen daden verleidde, buitengewone karaktereigenschappen en moed vulden zijn gaven als leider op schitterende wijze aan. Zijn nuchter oordeel stempelde hem tot een waarlijk groot man. Was hij er eenmaal van overtuigd dat een door hem ingeslagen weg de juiste was dan hield hij vol en gaf daarbij blijk van vastberadenheid en rechtvaardigheid. "Een nederlaag is slechts een aanleiding tot grotere inspanning", schreef hij eens, "de volgende keer zullen wij het er dan beter afbrengen." Deze geestesgaven èn zijn grote bekwaamheid op het gebied van de militaire intendance zouden hem in de komende jaren goed te stade komen en tot zijn successen bijdragen.

Ondanks de militaire acties en het feit, dat men het raadzaam geacht had een opperbevelhebber te benoemen, voelden tal van leden van het Congres en een groot deel van het Amerikaanse volk nog steeds weinig voor volledige afscheiding van Engeland. De grote massa was nog niet rijp voor een zo drastische maatregel. Het was echter duidelijk dat de bestaande toestand niet eeuwig kon duren, want de koloniën namen, zonder uit het Imperium getreden te zijn, toch reeds een aparte positie in. In gematigde kringen maakte men zichzelf wijs, dat men niet tegen de Kroon streed doch tegen het Engelse kabinet en tot Januari 1776 toe werd elke avond in de officierscantine in tegenwoordigheid van Generaal Washington een heildronk op de koning uitgebracht.

Op den duur werd het steeds duidelijker dat de koloniën geen oorlog konden voeren tegen Engeland zolang zij nog deel uitmaakten van het Imperium. Engeland deed niets om een compromis te bereiken en op 23 Augustus 1775 maakte George III officieel bekend dat de koloniën tegen de wettige overheid in opstand gekomen waren. Vijf maanden later verscheen van de hand van Thomas Paine een brochure van 50 blz. onder de titel "Common Sense". In deze brochure werd in krachtige, bloemrijke taal betoogd dat het absoluut noodzakelijk was de onafhankelijkheid van de koloniën te proclameren. Het was goed gezien van Paine dat hij de koning zelf aanviel en het erfelijk koningschap belachelijk maakte, want de kolonisten hadden in hun hart nog steeds groot ontzag voor de Kroon. Hij verklaarde, dat één eerlijk man meer voor de samenleving betekende "dan alle gekroonde schurken die ooit geleefd hadden tezamen." Paine nu stelde zijn lezers voor de keuze: slaafse onderworpenheid aan een heerszuchtige koning en een regering die niet met haar tijd meeging of vrijheid en geluk in een onafhankelijke republiek die haar eigen zaken regelde. De uitwerking van dit vlugschrift kan nauwelijks overschat worden; binnen enkele maanden werden in de koloniën duizenden exemplaren verspreid en Paine's betoog sterkte zijn medestanders in hun overtuiging en overtuigde de besluitelozen.

Hoewel de bevolking langzamerhand verzoend raakte met het denkbeeld van volkomen onafhankelijkheid, moest voor een officiële onafhankelijkheidsverklaring éérst de goedkeuring van alle koloniën verkregen worden. Paine had in zijn brochure gewezen op het ongerijmde van de toestand, n.l. dat de koloniën in volle opstand waren, een eigen leger op de been gebracht hadden, een eigen marine en regeringen hadden die zich van de Kroon en het Parlement niets aantrokken, doch niettemin nog altijd hun onafhankelijkheid niet geproclameerd hadden, iets wat toch hoogst onlogisch en bijna onbegrijpelijk was.

Algemeen was men van mening dat het Continentale Congres niet tot een zo beslissende stap als een onafhankelijkheidsverklaring mocht overgaan zonder eerst daartoe van de koloniën uitdrukkelijk opdracht te hebben ontvangen. Dagelijks kwamen bij het Congres berichten binnen over de oprichting van nieuwe koloniale regeringen zonder wettige bevoegdheid en over machtigingen aan afgevaardigden om voor het afkondigen van de onafhankelijkheid te stemmen. Het overwicht van de radicalen in het Congres werd groter naarmate zij meer vat op de bevolking kregen, de comité's tot grotere activiteit aanspoorden en het enthousiasme van het volk, dat door bezielende resoluties aangevuurd werd, toenam. Ten slotte werd op 10 Mei een resolutie aangenomen, waarin er op aangedrongen werd de knoop door te hakken; het wachten was nu nog slechts op een officiële verklaring. Op 7 Juni diende Richard Henry Lee uit Virginia in opdracht van deze kolonie een resolutie in waarin het Congres zich uitsprak voor onafhankelijkheid, het sluiten van bondgenootschappen met vreemde mogendheden en de oprichting van een Amerikaanse bondsstaat. Er werd een commissie gevormd om een officiële verklaring op te stellen waarin "de oorzaken moeten worden opgesomd welke ons tot deze belangrijke stap gebracht hebben." Voorts werd een commissie van vijf leden gevormd, onder voorzitterschap van Thomas Jefferson, die tot taak kreeg de onafhankelijkheidsverklaring op te stellen.

Jefferson, die toen 35 jaar oud was, had zitting in de volksvertegenwoordiging van Virginia en had reeds voor zijn politiek debuut in Philadelphia naam gemaakt. Hoewel hij zelf een aristocraat was, had zijn jeugd op het platteland hem tot een felle tegenstander van de voorrechten der patriciërs gemaakt. Zijn liefde voor de paardensport en de jacht belette hem niet zijn dorst naar kennis te lessen. Het staat wel vast dat men geen geschikter man had kunnen kiezen om de uiterst belangrijke verklaring op te stellen. Jefferson wist dat deze verklaring tot een verbitterde strijd aanleiding zou geven doch hij was van mening, dat "de grond waarop de vrijheidsboom staat van tijd tot tijd gedrenkt moet worden met het bloed van patriotten en tyrannen".

Er bestond nog geen hecht regeringssysteem dat de plaats van het oude kon innemen, doch Jefferson was nooit een voorstander geweest van een sterk centraal gezag, aangezien hij de mening was toegedaan, dat, zo men machtsmisbruik wilde voorkomen, het regeren aan het volk zelf moest worden overgelaten. Overheersing door enkele bevoorrechten achtte hij "een schandelijke samenzwering tegen het geluk van de massa." Over de principes die hij in de onafhankelijkheidsverklaring onder woorden bracht, dacht Jefferson net zo als de eenvoudige lieden voor wie hij schreef. Hij gebruikte hun taal en vertolkte hun gedachten en zoals een tijdgenoot verklaarde "ademde de indrukwekkende onafhankelijkheidsverklaring de geest van de Nieuwe Wereld."

De onafhankelijkheidsverklaring, die op 4 Juli 1776 werd goedgekeurd, was niet slechts een proclamatie van de onafhankelijkheid. Er werden ook denkbeelden over de rechten en vrijheden van de mens in uiteengezet, denkbeelden waarvan de gehele Westelijke wereld de invloed zou ondergaan. De verklaring was niet gebaseerd op de grieven van Amerika tegen Engeland doch op het beginsel van individuele vrijheid dat in Amerika toen reeds algemeen aanvaard was. Welke politieke opvattingen aan de verklaring ten grondslag lagen, blijkt o.m. uit de volgende zinsnede:

"Wij achten het een onbetwistbaar feit, dat alle mensen gelijk geschapen zijn, dat zij door hun Schepper met bepaalde, onvervreemdbare rechten begiftigd zijn en dat hiertoe o.a. het recht op het eigen leven, op vrijheid en op het nastreven van geluk behoren; dat om deze rechten te verzekeren regeringen ingesteld zijn wier gezag berust op de wil van hun onderdanen en dat, indien een regering de verwezenlijking van deze doeleinden in de weg staat het volk het recht bezit haar te wijzigen of af te zetten en een nieuwe regering in te stellen die uitgaat van beginselen welke het volk een grotere mate van veiligheid en geluk waarborgen."

Deze denkbeelden waren niet aan Jefferson's brein ontsproten doch zij vormden een politieke theorie die zijn tijdgenoten en het grootste deel van hun nakomelingen voor onweerlegbaar hielden. Hij ontleende zijn denkbeelden en de formulering er van aan de werken van Engelse politieke denkers en in het bijzonder aan James Harrington's werk Oceana en John Locke's Second Treatise on Government (Tweede Verhandeling over het Regeren). Uit de onafhankelijkheidsverklaringblijkt duidelijk dat Jefferson en zijn tijdgenoten steeds meer tot het inzicht kwamen dat de regering er voor het volk is en niet omgekeerd. Jefferson achtte het de taak en het doel van een regering de mensen te helpen, hun leven en vrijheid te beschermen en het hun mogelijk te maken hun geluk te vinden; niet hen te onderdrukken of aan haar doeleinden dienstbaar te maken.

De betekenis van de Onafhankelijkheidsverklaring ging ver uit boven die van een openbare bekendmaking van de afscheiding. De in deze verklaring verkondigde denkbeelden wekten bij de grote massa laaiend enthousiasme voor de Amerikaanse zaak, want zij droegen er toe bij het zelfbewustzijn van de gewone man te vergroten en brachten hem er toe met hart en ziel voor persoonlijke vrijheid, zelfbestuur en de hem toekomende plaats in de samenleving te strijden. Door alle schuld op de Engelse koning, George III, te schuiven, werd het geschil een persoonlijke kwestie in plaats van een protest tegen stoffige staatsstukken en een Parlement dat men nog nooit gezien had, ergo tot een strijd tegen een vijand van vlees en bloed. Daar de Onafhankelijkheidsverklaring duidelijk het uitkomen dat ook de directe belangen van de gewone man op het spel stonden en dat George III feitelijk zijn persoonlijke vijand was, kwam de revolutie binnen het bevattingsvermogen van de massa en werd deze enthousiast voor de zaak.

De Vrijheidsoorlog duurde ruim zes jaar; in alle koloniën hadden gevechten plaats en er werden in totaal twaalf belangrijke veldslagen geleverd. Reeds voor de afkondiging van de onafhankelijkheid hadden militaire operaties plaats gehad die van grote invloed zouden blijken op het verdere verloop van de strijd, b.v. de spectaculaire overwinning welke in Februari 1776 in North Carolina op de Royalisten behaald werd en de gedwongen ontruiming van Boston door de Engelse troepen in Maart. In de eerste maanden na de afkondiging van de onafhankelijkheid hadden de Amerikanen echter met een reeks ernstige tegenslagen te kampen. De eerste hiervan was het verlies van New York. De voorspelling van George Washington dat New York - van zo groot belang voor New England in verband met de invoer van oorlogsmateriaal en versterkingen -het eerste Engelse operatiedoel zou zijn, kwam uit. Generaal Sir William Howe, de Engelse Opperbevelhebber, ging niet onmiddellijk tot de aanval over. Hij was Amerika goed gezind en bracht niet alleen het zwaard doch ook een olijftak mede. Hij bood n.l. de rebellen namens de koning gratie aan, mits zij bereid waren de wapens neer te leggen. Hij kon hun echter geen onafhankelijkheid binnen het Imperium garanderen. Natuurlijk werd zijn aanbod van de hand gewezen en 30.000 Engelse soldaten en de Engelse vloot bonden de strijd aan met het 18.000 man sterke leger van Washington.

Het lag voor de hand dat New York niet met succes verdedigd kon worden, doch Washington achtte het oneervol de stad zonder slag of stoot over te geven. In de strijd die hierna volgde bleek dat Washington's krijgsplannen foutief waren, dat zijn generaals in de hun toegewezen taak tekort schoten en dat de Engelse strijdkrachten verre in de meerderheid waren. Washingtons positie werd onhoudbaar en hij besloot tot de terugtocht welke op meesterlijke wijze werd uitgevoerd. Hij zag n.l. kans met behulp van kleine vaartuigen zijn strijdkrachten van Brooklyn naar Manhattan over te brengen. Het toeval wilde dat de wind voortdurend uit het Noorden bleef waaien waardoor de Engelse oorlogsschepen de East River niet konden opzeilen. Howe wist blijkbaar niet precies wat er gaande was en liet een prachtige kans om de Amerikaanse zaak een vernietigende slag toe te brengen voorbijgaan. Indien Washingtons leger gevangengenomen of vernietigd was zou het voor het Congres zeer moeilijk geweest zijn een nieuw leger op de been te brengen.

Hoewel Washington zich gedwongen zag steeds verder terug te trekken, was hij tot het einde van het jaar in staat zijn strijdkrachten vrijwel intact te houden. Belangrijke successen bij Trenton en Princeton wekten in de koloniën nieuwe hoop, maar wederom werden zij door een zware slag getroffen. In September 1777 veroverde Howe Philadelphia, joeg het Congres op de vlucht en dwong Washington met zijn leger onder zeer moeilijke omstandigheden te Valley Forge te overwinteren. De patriotten hadden hevig van de koude te lijden en hun ondergang scheen nabij.

In de herfst van 1777 behaalden de Amerikanen daarentegen de belangrijkste overwinning uit de gehele oorlog en deze overwinning zou achteraf het militaire keerpunt van de revolutie blijken. De Engelse generaal Burgoyne was uit Canada opgerukt om zich meester te maken van de lijn Lake Champlain-Hudson River, zulks met de bedoeling om New England van de andere koloniën af te snijden. Hij bereikte de bovenloop van de Hudson, doch was gedwongen tot medio September op nieuwe voorraden te wachten voordat hij zijn opmars naar het Zuiden kon voortzetten. Doordat hij niet op de hoogte was met de geografische gesteldheid, verkeerde hij in de waan dat het heel eenvoudig zou zijn dwars door Vermont en langs de Connecticut naar het Zuiden een rooftocht te ondernemen en met slachtvee, trekossen, voertuigen en minstens 1300 cavaleriepaarden terug te keren. Hij verwachtte daarvoor nog geen twee weken nodig te zullen hebben. Met de uitvoering van dit plan belastte Burgoyne 375 onbereden Hessische dragonders en ongeveer 300 Tories. De onderneming werd echter een volledig échec, daar deze troepen aan heftige aanvallen van de Nationale Garde uit Vermont bloot stonden, zodat slechts enkele Hessen de dans ontsprongen. Inmiddels slaagden de Amerikanen in het Mohawk-dal er in te verhinderen dat de Engelse versterkingen, die van het Eriemeer oprukten, zich bij de strijdkrachten van Burgoyne voegden.

De gevechten in dit gebied hadden de gehele strijdbare bevolking in het Noorden van New England op de been gebracht. Doordat Burgoyne zoveel tijd verloren had, kreeg Washington gelegenheid versterkingen te zenden uit het gebied aan de benedenloop van de Hudson waar geregelde troepen gelegerd waren. Toen Burgoyne ten slotte zijn niet zeer mobiele strijdmacht in beweging gekregen had, stuitte hij op de Amerikaanse nationale garde die uit de successen van haar wapenbroeders nieuwe moed geput had en waarvan de gelederen versterkt waren door geregelde troepen. De gevechten begonnen in de eerste vorstperiode van die winter. Twee aanvallen van Burgoyne werden afgeslagen en de Engelsen trokken op Saratoga terug. Toen de herfstregens begonnen deserteerden de Hessen in groten getale en de strijdkrachten van Burgoyne zagen zich aan alle kanten door sterke eenheden kolonisten ingesloten. 0p 17 October 1777 gaf Burgoyne zich met zijn gehele leger, dat ondanks de geleden verliezen en het grote aantal deserteurs nog altijd 5.000 man sterk was, aan de Amerikaanse generaal Gates over. Deze Engelse nederlaag was van beslissende betekenis, want niet alleen was zij van groot strategisch belang, doch bovendien bracht zij Frankrijk, de erfvijand van Engeland, er toe voor Amerika partij te kiezen.

Frankrijk had na zijn nederlaag van 1763 gewacht op een gunstige gelegenheid om wraak te nemen en het enthousiasme voor de Amerikaanse vrijheidsoorlog laaide in Frankrijk fel op. De Franse intellectuelen waren het weliswaar nog niet in alle opzichten eens met de in hun ogen te radicale republikeinen, doch zij waren fel gekant tegen feodalisme en privileges. Benjamin Franklin werd, na de afkondiging van de onafhankelijkheid, aan het Franse Hof dan ook hartelijk verwelkomd. Van het begin af aan was de Franse regering niet neutraal geweest en had zij de "Verenigde Staten van Amerika" geholpen met ammunitie en ander oorlogstuig. Frankrijk aarzelde echter tot onmiddellijke interventie over te gaan, hetgeen tot een oorlog met Engeland zou kunnen leiden. Toen echter het bericht ontvangen werd, dat Burgoyne zich met zijn gehele leger overgegeven had, slaagde Franklin er in een handels- en bondgenootschapsverdrag te sluiten, waarbij de twee landen beloofden elkaar te zullen bijstaan tot de Amerikaanse onafhankelijkheid erkend was. Reeds daarvoor waren veel Fransen als vrijwilligers naar Amerika vertrokken. De meest prominente figuur onder hen was de Markies de Lafayette, een jonge officier uit het Franse leger, die zich tot taak gesteld had de opstandige koloniën te helpen, roem voor Frankrijk te oogsten, Engeland nadeel te berokkenen en het bewijs te leveren van zijn militaire capaciteiten. Hij diende als generaal in het leger van Washington, weigerde de hem toekomende soldij en weerde zich zo dapper dat hij het respect verwierf van deze vooraanstaande Amerikaan, voor wie hij een grote verering koesterde.

In de winter van 1779-'80 bracht Lafayette een bezoek aan Versailles en wist zijn regering te bewegen een daadwerkelijke bijdrage te leveren om de oorlog tot een goed einde te brengen. Kort daarop stuurde Lodewijk XVI een uitstekend uitgerust expeditieleger van 6.000 man onder bevel van Generaal Rochambeau naar Amerika. Bovendien belemmerde de Franse vloot de Engelse scheepvaart, zodat het de Engelsen zeer moeilijk viel hun strijdkrachten in Amerika van het nodige te voorzien en voldoende versterkingen te zenden. Ook had de Engelse handel in deze tijd ernstig te lijden van Franse en Amerikaanse schepen die de blokkade braken en "privateers" genoemd werden. Een van de bekendste figuren hierbij was de vermetele kapitein ter zee John Paul Jones. Het feit dat ook Spanje en Holland Engeland de oorlog verklaarden, droeg er niet weinig toe bij de positie van dit land nog moeilijker te maken.

De Engelse strijdkrachten gaven de strijd echter niet op zonder zich tot het uiterste verzet te hebben. In 1778 zagen zij zich genoodzaakt Philadelphia prijs te geven daar de Franse vloot dreigde in te grijpen, en in datzelfde jaar leden zij in het Ohio-dal een aantal nederlagen die de Amerikanen de heerschappij over het NoordWesten verzekerden. In het Zuiden bleven de Britten zich echter duchtig weren. Begin 1780 veroverden zij Charleston, de belangrijkste havenstad in het Zuiden en zij maakten zich zelfs tijdelijk meester van Carolina. In het jaar daarop deden zij een poging Virginia te veroveren doch in die zomer slaagde de Franse vloot er in een tijd lang de Chesapeake River en de Amerikaanse kustwateren te beheersen. De strijdkrachten van Washington en Rochambeau werden met marinevaartuigen over de baai gezet en de gecombineerde strijdkrachten der verbondenen die tezamen 15.000 man sterk waren, omsingelden Lord Cornwallis' leger van 8.000 man in Yorktown aan de kust van Virginia. Cornwallis' capitulatie op 19 October 1781 betekende het einde van de Britse poging om de revolutie met geweld te onderdrukken,

Toen het nieuws van de Amerikaanse overwinning bij Yorktown in Europa bekend werd, achtte ook het Engelse Lagerhuis het ogenblik gekomen om de strijd te staken. Kort daarna trad de Engelse Premier Lord North af en werd een nieuwe regering gevormd die van de koning opdracht kreeg een vrede te sluiten waarbij de Amerikaanse onafhankelijkheid*erkend werd. In April 1782 begonnen de vredesonderhandelingen die tot eind November duurden; in deze maand werden de voorlopige vredesverdragen getekend. De verdragen zouden echter pas van kracht worden zodra Engeland ook met Frankrijk vrede gesloten had, In 1783 werd ten slotte het definitieve vredesverdrag ondertekend waarin de onafhankelijkheid en de souvereine rechten van de dertien staten erkend werden en aan deze staten het gebied ten Westen van de Mississippi werd toegewezen. De Noordelijke grens van dit gebied viel vrijwel samen met de huidige grens tussen Canada en de Verenigde Staten.

Het Congres zou de afzonderlijke staten adviseren de geconfisqueerde eigendommen van de kolonisten die Engeland trouw gebleven waren, terug te geven en de Verenigde Staten mochten in de wateren bij New Foundland de visserij blijven beoefenen en de vangst in de onbewoonde gebieden in Nova Scotia en Labrador drogen.

Hiermede hadden de Amerikanen zich niet alleen van vreemde overheersing bevrijd, doch kregen zij ook de gelegenheid een maatschappij op te bouwen, waarvan de vorm bepaald werd door politieke denkbeelden welke harmonieerden met de nieuwe samenleving. Ofschoon de kolonisten bij hun opstand de nadruk gelegd hadden op erkenning van hun rechten op grond van de Engelse Constitutie, hadden zij in feite gestreden voor de verwezenlijking van een nieuw politiek ideaal, n.l. zelfbestuur van de bevolking, het fundamentele beginsel van de Amerikaanse democratie. Nog een tweede politieke doctrine had in Amerika ingang gevonden, n.l. plaatselijke autonomie, hetgeen inhield dat men niet geregeerd mocht worden volgens wetten die op duizenden kilometers afstand gemaakt waren. De Amerikaanse opvattingen droegen er in aanzienlijke mate toe bij, dat aan alle burgers dezelfde rechten werden toegekend. Na de revolutie was het stemrecht wel is waar nog steeds beperkt, doch er werden gestadig vorderingen gemaakt in de richting van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. Het voorbeeld van de Engelse koloniën in Amerika werd al spoedig door andere onderhorige gebieden gevolgd en binnen 40 jaar waren alle Spaanse koloniën op het Amerikaanse vasteland onafhankelijk geworden. Overal waar in Europa revoluties mislukten, bood emigratie de enige mogelijkheid om de gewenste politieke vrijheid deelachtig te worden. Uit alle delen van de oude wereld trokken, zodra de Vrijheidsoorlog ten einde was, vrijheidlievende mensen naar Amerika. Franklin, die zich tijdens de oorlog in Frankrijk bevond, had deze uittocht reeds voorspeld toen hij verklaarde: "In de rest van de wereld is de tyrannie zo algemeen dat het vooruitzicht dat vrijheidlievende mensen in Amerika altijd een toevluchtsoord zullen kunnen vinden algemeen met vreugde begroet wordt."